Mensen die zijn opgegroeid met een hond als huisdier, hebben minder kans op schizofrenie als volwassene. Maar het moet wel een hond zijn; katten hebben niet hetzelfde gunstige effect op de psychische gezondheid.
Degenen die in de eerste twaalf jaar van hun leven een hond hadden liepen 24 procent minder kans op het krijgen van schizofrenie.
Maar het gaf geen bescherming tegen een bipolaire stoornis en een kat als huisdier had helemaal geen invloed op beide ziekten, aldus onderzoekers van het Johns Hopkins Children’s Center. Zij ondervroegen een groep van 1371 mensen tussen de 18 en 65 jaar over het hebben van een kat of hond als huisdier bij het opgroeien. Daarvan hadden er 396 schizofrenie, 381 een bipolaire stoornis en de rest had geen psychische aandoening,
De grootste bescherming leek op te treden tussen de geboorte en de leeftijd van drie jaar, hoewel er volgens de onderzoekers tot twaalf jaar een positief effect werd waargenomen. De onderzoekers weten niet precies hoe het komt dat een hond deze positieve invloed heeft op de mentale gezondheid. Zij suggereren dat het een fysieke oorzaak kan hebben, mogelijk doordat de hond het immuunsysteem van mensen versterkt. De onderzoekers refereren hierbij aan andere omgevingsfactoren die volgens eerdere onderzoeken ook het immuunsysteem kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld door allergische reacties, contact met zoönotische (dierlijke) bacteriën en virussen, en de vermindering van stress door het hebben van een huisdier.
BRON: PLoS One, 2019; 14: e0225320