Het wordt gezien als een van de wonderen van de moderne geneeskunde, maar een percutane coronaire interventie (PCI) – beter bekend als ballonangioplastiek, omdat een ballonkatheter of –stent wordt gebruikt om een kransslagader te verwijden – helpt de angina-patiënt niet echt, zo blijkt uit een recente overzichtsstudie.
In de VS worden meer dan 500.000 PCI-procedures per jaar uitgevoerd, maar een patiënt met een stabiele angina pectoris doet het net zo goed als er niets wordt gedaan.
De ORBITA-studie
Onderzoekers van het Imperial College London volgden tijdens de ORBITA-studie de vooruitgang van 200 hartpatiënten met een stabiele angina pectoris, van wie 105 een PCI kregen, terwijl de resterende 95 in plaats daarvan een schijnbehandeling (sham) ondergingen. De belangrijkste uitkomst – toegenomen prestaties tijdens lichaamsoefeningen zes weken na de procedure – toonde vrijwel geen verschil aan tussen de twee groepen.
Hoewel er in beide groepen geen sterfgevallen waren, traden bij vier van de mensen uit de placebogroep complicaties op, en waren er drie ernstige bloedingen in de PCI-groep en twee in de placebogroep.
Een invasieve ingreep
De resultaten plaatsten de cardioloog voor een groot dilemma. Hoewel artsen zeggen dat patiënten het na een PCI vaak goed doen, is er weinig onderzoek dat hun beweringen ondersteunt, en de ORBITA-trial is slechts één voorbeeld daarvan.
Hoewel PCI als ‘niet-chirurgisch’ beschouwd wordt, omdat het inbrengen van de stent op geleide van een laser gebeurt, is het nog steeds een invasieve ingreep en niet zonder risico’s. Sommige patiënten overlijden ten gevolge van de procedure, maar een bloeding krijgen komt veel vaker voor. Naar schatting treden in 10 procent van alle PCI-procedures complicaties op.