Volgens Paul Chek moeten vrouwen op een andere manier trainen dan mannen en zijn fitnessapparaten daarvoor niet zo geschikt.
Man en vrouw zijn weliswaar een gelijkwaardige schepping van God, maar dat betekent niet dat ze ook gelijk geschapen zijn. Zo is het vrouwelijk lichaam in het algemeen kleiner, evenals de gewrichten zoals de pols, de schouder, de knie of de enkel. Vrouwen gaan efficiënter met hun energie om maar mannen zijn sterker, afgemeten naar hun gewicht maar ook qua absolute kracht.
De efficiënte energiehuishouding van een vrouw is hoogstwaarschijnlijk een fysieke noodzaak. Het vrouwelijk lichaam moest nu eenmaal in de onvoorspelbare tijden die de menselijke geschiedenis heeft gekend, negen maanden lang een groeiend ongeboren kind kunnen dragen. De Australische onderzoeker Robbie Parker is van mening dat vrouwen bij het lopen ongeveer 40 procent minder energie verbruiken dan mannen.
Dat blijkt uit zijn presentatie met als titel ‘Vetverlies bij Vrouwen vóór de Overgang’ die hij in juni 1998 hield op de Network New Zealand National Health and Fitness Convention in Auckland, Nieuw-Zeeland.
Een evolutionair bijproduct vanwege het vermogen kinderen te dragen is een breder bekken. Door dat bredere vrouwelijk bekken staat het femur (de ‘hals’ van het dijbeen) in een hoek naar beneden en naar binnen, waardoor de hoek die de knie maakt groter is dan bij mannen.
Deze zogenaamde Q-angle (Q = quadriceps), die bij vrouwen dus groter is, zou de oorzaak zijn dat er bij vrouwelijke atleten vaker knieblessures voorkomen. Volgens chirurgen zit er minder ruimte in de gleuf waar de voorste kruisband (anterior cruciate ligament, ACL) doorheenloopt. Deze voorste kruisband, die door het midden van het kniegewricht loopt, is de gewrichtsband die het vaakst getroffen wordt door een blessure.
Als de gleuf in de condylus (gewrichtsknokkel) smal is, staat de ACL aan ongewenste wrijving bloot, vooral als de benen functioneel niet geheel stabiel zijn. (Functionele stabiliteit wil zeggen, dat er voldoende kracht in het hele lichaam is om bewegingen zodanig uit te voeren dat de kans op blessures minimaal is.)
Veel deskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat vrouwen vaker blessures hebben dan mannen die aan dezelfde sport doen. Deze conclusie gaat onverkort op voor vrouwen die niet sporten, zo blijkt uit klinisch onderzoek. Naast minder uitgebalanceerd bewegen wordt als oorzaak de lossere gewrichtsbanden genoemd; uit onderzoek blijkt dat dit laatste effect tijdens de premenstruele cyclus nog toeneemt.
Speciale oefentips voor vrouwen
Voor ieder oefenprogramma geldt dezelfde succesformule: beweeglijkheid − stabiliteit – belastbaarheid – kracht. Allereerst moeten vrouwen dus werken aan de soepelheid van de spieren die de beweging van een gewricht beperken of dit in een verkeerde stand houden. Wanneer de gewrichten weer soepel zijn, kunnen vrouwen het best oefeningen kiezen die er speciaal op gericht zijn de functionele stabiliteit te verbeteren, met name in het kern- en bekkengebied.
Wanneer vrouwen de stabiliteit in dit gebied verbeteren, heeft dat invloed op het gehele lichaam omdat veel bewegingen, ook in de rest van het lichaam, afhankelijk zijn van stabiliteit in dit kerngebied. De belangrijkste spier die hiertoe getraind moet worden, is de TVA (transversus abdominis, de dwarse buikspier die zorgt voor het zogenaamde ‘wasbord’effect).
De TVA is nauw betrokken bij de ademhaling, de lange en de diepe stabiliserende ruggengraatspieren, de hamstrings (de grote spiergroep aan de achterkant van het bovenbeen) en de spieren van de bekkenbodem, de onderbenen en de voeten.
Een probleem dat bij trainers weinig bekend is, is incontinentie. Dit komt onder sportende vrouwen meer dan gemiddeld voor. In een onderzoek onder een groep sportende vrouwen van gemiddeld 38,5 jaar oud, vonden Nygaard et al. dat 47 procent van hen aan incontinentie leed.
Door de TVA te trainen verbeterde niet alleen de stabiliteit van ruggengraat, bekken en benen, maar ook de incontinentie. Twee vliegen in één klap. Dit komt doordat de TVA neurologisch in verbinding staat met de spieren van de bekkenbodem en de diepe stabilisatiespieren van de rug.