De scheikundige Linus Pauling overleed twintig jaar geleden in de overtuiging dat hoge doses vitamine C, kankercellen konden doden. Zijn theorieën werden altijd als controversieel beschouwd. Maar dit jaar hebben wetenschappers eindelijk zijn gelijk bewezen.
Door Bryan Hubbard
Bioloog René Dubos had een profetische blik toen hij voorspelde dat het de reguliere geneeskunde twintig jaar zou kosten om te wennen aan de ideeën van de Amerikaanse scheikundige Linus Pauling. Hij doelde met name op Paulings bewering dat je met hoge doses vitamine C, kanker kunt bestrijden.
Twintig jaar na Paulings dood in 1994 hebben onderzoekers aangetoond dat hoge doses vitamine C (ascorbinezuur) inderdaad kankercellen kunnen doden, zelfs als kanker al in een gevorderd stadium verkeert. Ze roepen de medische wereld op om naast chemotherapie, deze therapie te gaan toepassen.
Onderzoekers aan de Universiteit van Kansas hebben hoge doses vitamine C getest op kankercellen in het laboratorium en bij patiënten met eierstokkanker. Bij de patiënten zorgde de vitamine ervoor dat ze hun chemokuren beter konden verdragen en dat ze minder bijwerkingen hadden. In dierproeven en laboratoriumtesten doodde de vitamine de kankercellen zonder de omliggende gezonde cellen aan te tasten.1
Het onderzoek werd uitgevoerd bij 27 patiënten die kort daarvoor hadden gehoord dat ze eierstokkanker (ovariumcarcinoom) hadden in het gevorderde stadium III of IV. Ze kregen allemaal chemotherapie: een combinatie van paclitaxel en carboplatine. Een aantal patiënten kreeg daarnaast hoge doses vitamine C intraveneus toegediend, dat wil zeggen: direct in de ader via een infuus of injectie. De patiënten werden vijf jaar lang gevolgd. Degenen die ook vitamine C hadden gekregen, ondervonden minder bijwerkingen van de chemotherapie.
Ook muizen met een dierlijke variant van eierstokkanker kregen hoge doses vitamine C intraveneus toegediend. De vitamine doodde alleen de kankercellen, zonder schade toe te brengen aan de lever, nieren of milt. Maar de behandeling had alleen effect bij een intraveneuze toediening. Een orale toediening (inname via de mond) had geen positieve uitwerking – zelfs al waren de doses even hoog.
Deze ontdekking was de belangrijke doorbraak die de theorie van Pauling onderschreef. Dat verschil tussen een intraveneuze en orale toediening was precies waarom sceptici en aanhangers het jarenlang oneens waren, aldus hoofdonderzoeker Qi Chen. Bij eerdere studies die steeds op niets uitdraaiden, werden vitamine C-supplementen gebruikt die je moest innemen via de mond. Maar die waren niet krachtig genoeg om de kanker te kunnen bestrijden.
Het nieuwe onderzoek laat zien hoe vitamine C inwerkt op de mechanismes van de cel, zegt dr. Chen. Ze hoopt dat het onderzoek voldoende wetenschappelijk bewijs oplevert om oncologen (kankerspecialisten) zover te krijgen dat ze hoge doses vitamine C ook als een behandelmogelijkheid gaan beschouwen, al was het maar als aanvulling op de conventionele chemotherapie.
De onderzoekers van de Universiteit van Kansas willen graag dat anderen hun werk voortzetten en hoge doseringen vitamine C in grotere onderzoeken gaan uittesten. Maar dat gebeurt misschien wel nooit, omdat niemand dat wil betalen. Dr. Chen legt uit: ‘Omdat er geen octrooi op vitamine C kan worden genomen, zullen farmaceutische bedrijven geen geld willen steken in de ontwikkeling ervan als medicijn. We vinden daarom dat het tijd is dat onderzoeksinstanties zorgvuldig uitgevoerde onderzoeken met intraveneuze vitamine C gaan financieren.’
Maar de toekomst ziet er niet veelbelovend uit. In 2011 zorgde de Food and Drug Administration (FDA), de instantie die de toelating van medicijnen in de VS reguleert, voor de nodige opschudding. Ze verklaarde de verkoop van vitamine C aan banden te willen leggen omdat de stof als medicijn werd gebruikt – waarschijnlijk door alternatieve kankerbehandelaars. De vitamine zou daarom de gebruikelijke procedure voor registratie moeten doorlopen. Het was een dubieuze uitspraak, die al snel werd weerlegd. Toch zal het nog lastig worden om onderzoeksfinanciers te vinden, omdat niemand ‘eigenaar’ is van vitamine C.
In Europa ziet het er evenmin rooskleurig uit, omdat de Europese Unie nog steeds uit alle macht probeert om de verkoop van hoge doses vitamines te beperken.
Het viel al niet mee om het punt te bereiken waarop we nu zijn beland. Pauling zelf werd tijdens zijn leven al belachelijk gemaakt en als kwakzalver bestempeld. Dat was vanwege zijn hypothese dat hoge doseringen vitamine C niet alleen kanker kunnen bestrijden, maar ook hartaandoeningen en infecties, waarvan waarschijnlijk de bekendste de gewone verkoudheid is. De doses moesten echter wel heel hoog zijn. De standaard aanbevolen dagelijkse hoeveelheid voor vitamine C is slechts 75 mg, maar Pauling adviseerde doseringen van 10.000 mg. Die hoeveelheid kon naar zijn zeggen de overlevingskans van een kankerpatiënt drie tot vier keer verhogen.2
Andere bepleiters van hoge doses vinden deze dosering nog relatief laag en bevelen twee of zelfs drie keer de hoeveelheid van Pauling aan. Zo gaf de Amerikaanse bioloog Frederick Klenner doses van 20.000 mg per 24 uur aan kinderen met polio toen hij had gezien dat vitamine C verlamming kon voorkomen.
De therapie heeft nooit navolging gekregen binnen de reguliere geneeskunde, waarschijnlijk omdat er in twee onderzoeken, waaraan 120 kankerpatiënten deelnamen, geen effect werd gevonden. De overlevingskansen van de patiënten die 10.000 mg vitamine C kregen, bleken niet te verschillen van de kansen van degenen die een placebo kregen.3 Maar de vitamine werd in deze onderzoeken oraal toegediend, en niet via een injectie of infuus, betogen de onderzoekers uit Kansas.
Pauling had te lijden onder meer voorbeelden van slecht wetenschappelijk onderzoek. Het prestigieuze Amerikaanse National Institutes of Health (NIH), dat biomedisch onderzoek doet, zegt dat Pauling het bij het verkeerde eind had wat betreft de noodzaak van hoge doses. Volgens de NIH kunnen relatief lage doses het lichaam met voldoende vitamine C verzadigen. Sterker nog: een dosering hoger dan 1.000 mg is mogelijk gevaarlijk.4
Maar Steve Hickey en Hilary Roberts, twee onderzoekers van de Universiteit van Manchester, ontdekten dat de onderzoekers van de NIH veel fouten hadden gemaakt. Zo hadden ze gewacht met hun metingen totdat de vitamine met de urine was uitgescheiden. Dat was een fundamentele fout: ze dachten dat hoge doses niet veel invloed hadden op het ascorbinezuurgehalte in het bloed, omdat ze er onterecht van uitgingen dat het bloed bij die doses al lang met vitamine C was verzadigd. Ze hielden er geen rekening mee dat toen ze gingen meten, de vitamine al uit het lichaam verdwenen was.
Wat is vitamine C?
De Hongaarse arts Albert Szent-Györgyi kreeg in 1937 de Nobelprijs voor zijn ontdekking van vitamine C. Hij bracht een paar vreemde eigenschappen van de vitamine aan het licht.
Ten eerste lijken we in zeker opzicht op cavia’s, mensapen en bepaalde vleermuizen, die net als wij mensen geen vitamine C aanmaken. Dat zou wel eens kunnen betekenen dat we om gezond te kunnen functioneren, veel meer nodig hebben dan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH) van 75 mg. Uitgaande van de hoeveelheid vitamine C die een rat nodig heeft, zou een volwassen mens tussen de 2 en 4 gram per dag moeten consumeren als hij gezond is, en tot 15 gram per dag bij ziekte.
Ten tweede stelde Szent-Györgyi dat vitamine C onontbeerlijk is voor de uitwisseling van elektronen in het lichaam. Naarmate ons lichaam meer vitamine C ter beschikking heeft, verbetert de elektronenstroom tussen de moleculen in onze cellen. Ziekte betekent dat de elektronenstroom verstoord is, zei hij. Dat gebeurt als de zogeheten vrije radicalen – moleculen die een elektron missen – de mogelijkheid krijgen zich op te hopen. Vitamine C zou je een natuurlijke ‘opruimer’ van vrije radicalen kunnen noemen: de vitamine staat elektronen af die de foute moleculen onschadelijk maken.
1 Sci Transl Med, 2014; 6: 222ra18
2 Proc Natl Acad Sci USA, 1976; 73: 3685-9
3 N Engl J Med, 1979; 301: 687-90
4 Proc Natl Acad Sci USA, 1996; 93: 3704-9