Het grootschalige bevolkingsonderzoek op borstkanker doet meer
kwaad dan goed. Maar durven onze politici in te grijpen?
Borstkanker is een van de belangrijkste doodsoorzaken en dus vindt de overheid het haar taak om krachtdadig op te treden. Niet in de
laatste plaats omdat het immers de helft van het electoraat raakt. In Groot-Brittannië en ook in Nederland zijn in de afgelopen 24
jaar alle vrouwen vanaf vijftig jaar uitgenodigd om regelmatig een mammografie te laten maken om de eerste tekenen van de ziekte
op te sporen. Het prijskaartje van dat bevolkingsonderzoek ligt in Nederland rond de 44 miljoen euro per jaar.
Het bevolkingsonderzoek naar borstkanker vond zijn oorsprong in het Forrest-rapport uit 1986 onder leiding van professor
Sir Patrick Forrest, dat twee primaire vragen moest beantwoorden: zouden vrouwen profiteren van een groot bevolkingsonderzoek
en zo ja, welke technologie zou hiervoor moeten worden gebruikt? Forrests antwoord op beide vragen luidde als volgt.
Ten eerste: massascreening voor iedereen boven de vijftig zou de sterfte aan borstkanker met een derde verlagen, met ‘weinig bijwerkingen’. Ten
tweede: de beste techniek hiervoor was röntgenmammografie. Jammer genoeg sluiten deze antwoorden niet op elkaar aan. Screening zou het sterftepercentage aan borstkanker naar beneden kunnen brengen, maar röntgenmammografie is daarvoor niet de geëigende technologie. Dat begon duidelijk te worden toen het bevolkingsonderzoek zo’n acht jaar liep.
Een van de voortrekkers van het onderzoek, professor Michael Baum, was van mening dat mammografie meer kwaad deed dan goed, doordat het vrouwen blootstelde aan de traumatiserende ervaring van vals-positieve uitslagen, waarbij ten onrechte kanker wordt gediagnostiseerd. Sindsdien is ontdekt waardoor dat komt. Onderzoekers aan de Southampton University ontdekten dat de aanbevelingen van Forrest gebaseerd waren op beperkte en onjuiste gegevens, verzameld in een tijd waarin het begrip vals-positief nog onbekend was voor radiologen. Forrest stelde ook de verkeerde vragen over een andere technologie die voor mammografie in de race was – thermografie. In de periode vóór het rapport Forrest werden deze technieken vaak in combinatie gebruikt om het complete plaatje in beeld te krijgen: mammografie ziet weefsel, thermografie ziet activiteit. Momenteel doet mammografie vaak meer kwaad dan goed, doordat het kanker ‘ziet’ die er niet is – met name in het geval van
DCIS (ductaal carcinoma in situ), dat altijd goedaardig is. Maar wat erger is: de techniek is niet in staat om de snelgroeiende kankers te
zien die steevast fataal zijn.
De zorgen van Baum worden sindsdien gedeeld door anderen, met name door Cochrane-onderzoeker Peter Gøtzsche (zie het dossierartikel van deze maand). Maar zal de regering de moed hebben om hiertegen in actie te komen, of is de politieke gedachte dat we beter iets dan niets doen, ook al is het verkeerd?
Bryan Hubbard