Als u vrouw bent, krijgt u ongetwijfeld een keer in de vijf jaar een oproep een pap-uitstrijkje te laten maken voor de controle op baarmoederhalskanker. Bij deze test, in 1941 ontwikkeld door Dr. George Papanicolau, wordt een heel klein beetje weefsel uit de baarmoederhals geschraapt, op een objectglaasje uitgestreken en naar het laboratorium gestuurd, waar het monster op abnormale cellen wordt onderzocht.
Stuit men op afwijkingen, dan wordt u voor nader diagnostisch onderzoek doorverwezen. Meestal is dat een direct onderzoek van de baarmoederhals (colposcopie) of ene biopsie, maar soms gaat het zelfs om een behandeling tegen kanker.
In de loop der jaren is de reputatie van het uitstrijkje door een aantal catastrofale fouten bezoedeld geraakt. Zo moesten in de ziekenhuizen van Kent en Canterbury meer dan 90.000 uitstrijkjes die tussen 1990 en 1995 waren gemaakt, worden gecontroleerd nadat acht vrouwen waren gestorven: de doorgegeven resultaten bleken foutief te zijn geweest. Het probleem, volgens het Britse National Institute for Clinical Excellence (NICE), is dat de test nog steeds ontstellend onnauwkeurig is.
NICE schat dat tot 13 procent van de uitstrijkjes een vals positieve uitslag geeft en 20 procent vals negatieve uitslagen, terwijl vrouwen met mogelijke problemen een uitslag krijgen die ‘normaal’aangeeft. Dat wil zeggen dat van de tien vrouwen die baarmoederhalskanker hebben, er twee het ‘allesveiligteken’ krijgen. Ander onderzoek gaf naar schatting een foutief-negatief aantal uitkomsten op van maar liefst 60 procent.1
In de Verenigde Staten waarschuwden de Centers for Disease Control and Prevention (CDC) tegen jaarlijkse Pap-uitstrijkjes vanwege het grote aantal foutief-positieve resultaten, met name die met een lage-afwijkingengraad. Door deze uitslag worden soms symptomen bestreden die ook vanzelf zouden zijn verdwenen, en dat is potentieel schadelijk.2
Daarom heeft men in sommige landen, zoals de VS en Zwitserland, een nieuwe technologie geïntroduceerd die ‘suspensiecytologie-screening’ wordt genoemd, ofwel ‘monolayercytologie’. Er wordt dan een monster genomen met behulp van een speciale spatel waarvan de kop in een fiool met conserveringsmiddel wordt afgespoeld of afgebroken. Op deze wijze wordt het gehele monster onmiddellijk in een vloeistof geconserveerd.
Pilotstudies in het Verenigd Koninkrijk hebben aangetoond dat monolayercytologie nauwkeuriger resultaten oplevert; slechts 1,6 procent van de monsters wordt ‘onnauwkeurig’ geacht of zijn niet afleesbaar, vergeleken met meer dan 9 procent bij de traditionele Pap-uitstrijkjes.
Een Frans onderzoek heeft vorig jaar daarentegen aangetoond dat de monolayercytologie nog minder betrouwbaar is dan de Pap-test.3 Deze twijfelachtige conclusies hebben de Britse regering echter niet van de wijs gebracht.
Op 22 oktober jl. kondigde ze aan dat monolayercytologie de komende vijf jaar alom het conventionele Pap-uitstrijkje gaat vervangen, een operatie waarvan de kosten zo’n 10 miljoen pond zullen bedragen.
Wat kunt u zelf alvast ondernemen? De CDC adviseert niet vaker dan eens in de drie jaar, of eens in de vijf jaar als u ouder bent dan vijftig, een uitstrijkje te laten maken. Dat zal het sterftecijfer heus niet beïnvloeden. (In Nederland is dit al gebruikelijk. – red.) Krijgt u een positieve uitslag, sta er dan op dat er nog een uitstrijkje wordt gemaakt dat in een ander laboratorium wordt getest voordat u zich de meer ingrijpende route van biopsieën laat aanpraten – of nog erger.
1 BMJ, 1986; 293: 695-63
2 MMWR, 2000; 49: 1001-3