De HIV-test, waarmee aangetoond wordt of iemand al of niet AIDS heeft, staat steeds meer ter discussie. Zelfs als we de argumenten buiten beschouwing laten over het vermeende verband tussen HIV en AIDS – wat in medische kringen nog steeds een groot twistpunt is – dan nog moeten we stellen dat de test onnauwkeurig en inconsistent is.
De basistest voor HIV is de ELISA-test (enzyme-linked immunosorbent assay), een bloedproef die ontwikkeld werd om de aanmaak van antistoffen als reactie op het humaan immunodeficiëntievirus vast te stellen. Maar tot nu toe heeft geen enkele test het HIV-virus zelf kunnen aantonen; er wordt dus alleen op de aanmaak van antistoffen getest die op de aanwezigheid van het virus zouden wijzen.
Als deze eerste test een positief resultaat geeft, wordt de Western blottest gedaan om seropositiviteit te bevestigen. Hoewel deze test accurater zou zijn, is noch deze, noch de ELISA-test een echte ‘gouden standaard’, simpelweg omdat het HIV-virus nooit geïsoleerd is.
Verband tussen HIV en AIDS
Drie wetenschappers, onder wie Eleni Papadopulos-Eleopulos, berucht critica van het vermeende verband tussen HIV en AIDS, hebben beide tests aan nauwkeurig onderzoek onderworpen. Zij kwamen tot de slotsom dat geen van beide tests gestandaardiseerd is, wat inhoudt dat laboratoria de resultaten verschillend kunnen interpreteren. Verder is de test niet reproduceerbaar en reageert deze ook op andere, niet-HIV eiwitten.1
De ELISA-test werd in 1985 ontwikkeld. De test werkt extreem willekeurig en geeft vaak een vals-positief resultaat – en zo wordt HIV ontdekt waar het virus helemaal niet aanwezig is. Maar liefst vier van de vijf positieve ELISA’s kunnen niet door de Western blottest worden bevestigd. Dat geeft al aan hoe onnauwkeurig de test is.
Betrouwbaarheid van de tests
Deze onnauwkeurigheid werd bevestigd in het onderzoek van Papadopulos-Eleopulos. Dit onthulde dat in een testprogramma dat bij Amerikaanse militairen werd gebruikt, 4000 deelnemers twee keer een positieve ELISA-test hadden die niet werd bevestigd door Western blottesten. Misschien ligt het probleem in het feit dat ELISA zoekt naar een eiwit dat bekend staat als p24, algemeen aanvaard als bewijs voor HIV.
Maar zelfs dr. Robert Gallo, mede-ontdekker van het virus, accepteert dat p24 niet uniek is voor HIV, maar ook bij mensen kan worden aangetroffen die aan hepatitis-B en -C lijden, aan malaria, papillomen, ziekte van Pfeiffer, tuberculose, syfilis en lepra.2 Daarbij werd p24 niet gevonden bij sommige patiënten die onmiskenbaar AIDS hadden.
In een onderzoek werden antistoffen voor p24 ontdekt bij een op de 150 gezonde individuen, bij 13 procent van een groep willekeurig gekozen patiënten met verspreide papilloomwratten, bij 24 procent van de mensen met lymfkliergezwellen van T-cellen van de huid en bij 41 procent van de mensen met multiple sclerose.3
Hoewel men de Western blottest veel betrouwbaarder acht, is deze evenmin te vertrouwen. In een onderzoek onder Venezolaanse malariapatiënten varieerde het aantal vals-positieve uitslagen bij Western blot tussen 25 en 41 procent.
De onderzoekers concludeerden: ‘HIV veroorzaakt geen AIDS, zelfs niet in het geval van acute malaria.’4 Pogingen om een nauwkeuriger test te ontwikkelen zijn tot op heden mislukt. Een speekseltest voor HIV-antistoffen werd op patiënten met HIV-1 uitgeprobeerd, maar het kwam voor dat de teststoffen slechts in 67 procent van de gevallen het virus konden aantonen.5
1 BioTech, 1993; 6: 696-7
2 Nature, 1985; 317: 395-403
3 N Engl J Med, 1988; 318: 448-9
4 N Engl J Med, 1986; 314: 647
5 Afr J Med Sci, 2001; 30: 305-8