26-03-2013

Leefstijl voor een gezonde baarmoederhals

Dysplasie van de baarmoederhals: dit is een diagnose waar u van schrikt, maar ze betekent niet hetzelfde als kanker. Bovendien zijn er vele manieren om het verhoogde risico op kanker toch te verkleinen.

Wie ooit een afwijkende uitslag van een uitstrijkje heeft gehad, kent waarschijnlijk de term cervicale dysplasie ofwel dysplasie van de baarmoederhals (cervix). Het staat voor afwijkingen van de cellen van de baarmoederhalswand – het onderste gedeelte van de baarmoeder. Dergelijke afwijkingen betekenen niet dat er sprake is van kanker. Meestal zijn er ook geen symptomen. Wel spreken artsen in dit geval van een ‘voorstadium’ van baarmoederhalskanker (cervixcarcinoom). Zonder behandeling zouden de afwijkingen tot kanker kunnen leiden.
De kans dat cervicale dysplasie (ook wel cervicale intra-epitheliale neoplasie – CIN) zich ontwikkelt tot kanker hangt af van de ernst van de celafwijkingen en van hoe diep de afwijkingen in het epitheel zitten. Onderzoek naar het natuurlijke verloop van CIN heeft duidelijk gemaakt dat een milde dysplasie, ofwel CIN 1, slechts in 1 procent van de gevallen tot kanker leidt, terwijl matige (CIN 2) tot ernstige (CIN 3) dysplasie respectievelijk in 5 procent en in 12 procent uitgroeit tot kanker. Heel vaak worden de abnormale veranderingen in de cellen vanzelf weer normaal. Bij CIN 1 gebeurt dat in 60 procent van de gevallen, bij CIN 2 bij 40 procent en bij CIN 3 bij iets meer dan 30 procent. Alle andere gevallen blijven hoogstwaarschijnlijk veel vaker zoals ze zijn dan dat ze zich tot een ernstiger stadium of tot kanker ontwikkelen 1.

Ondanks deze geruststellende cijfers blijven artsen liever aan de veilige kant en adviseren ze behandeling bij matige tot ernstige dysplasie, en in sommige landen zelfs bij aanhoudende milde dysplasie. Er zijn verschillende soorten behandeling, maar allemaal zijn ze invasief en houden ze risico’s op de lange en korte termijn in (zie het kader). Bovendien betreft de behandeling zelden de oorzaak van de afwijkingen in de cellen.
Toch komt uit steeds meer onderzoek naar voren dat een aantal leefstijl- en voedingsfactoren een rol kunnen spelen bij cervixdysplasie en dat het wellicht mogelijk is de celafwijkingen te doen keren via natuurlijke wegen.

Voedingstekorten

Gedacht wordt dat bijna alle gevallen van cervicale dysplasie veroorzaakt worden door het seksueel overdraagbare menselijke papillomavirus (HPV). Van sommige stammen van dit virus is een verband aangetoond met het ontstaan van baarmoederhalskanker. Maar niet alle vrouwen met dit virus krijgen ook cervixdysplasie of kanker. Dus ligt het voor de hand dat er andere, individuele factoren meespelen.
Een van die factoren is voeding. Een tekort aan bepaalde voedingsstoffen – met name foliumzuur (vitamine B9) – is in een aantal onderzoeken in verband gebracht met cervixdysplasie, waarschijnlijk doordat het lichaam in die toestand virussen minder goed kan bestrijden. In een Pools onderzoek met meer dan vijfhonderd vrouwen met of zonder CIN, beschreven de onderzoekers dat diegenen met CIN en HPV een significant lager foliumzuurgehalte hadden dan diegenen met een normaal uitstrijkje. Ook ontdekten ze dat het hebben van lage gehalten antioxidanten – zoals vitamine C, E en A – in combinatie met een laag foliumzuurgehalte het risico verhoogde dat er CIN ontstond 2.

Een Amerikaans onderzoek met 294 gevallen van dysplasie en 170 controlepersonen ontdekte dat vrouwen met een foliumzuurgehalte in de rode bloedcellen van 660 nmol/l of lager vijf keer zo vaak een infectie met HPV16 hadden. Dat is een van de agressievere stammen van het virus, die een sterke samenhang met CIN 3 en cervixcarcinoom vertoont 3.

Het is eigenlijk begrijpelijk dat een tekort aan foliumzuur (zelfs zonder symptomen daarvan) kan samenhangen met cervixdysplasie, omdat deze vitamine van cruciaal belang is voor de aanmaak en het herstel van DNA. De cellen van de baarmoederhalsbekleding vervangen zichzelf eens in de 7 tot 14 dagen, dus maken ze continu nieuw DNA aan. Dat verhoogt het aantal momenten waarop het genetisch materiaal van het HPV zich in het gast-DNA kan verschansen. Bij een laag foliumzuurgehalte is het DNA kwetsbaarder of toegankelijker en kunnen kankerverwekkende stoffen en virussen dus makkelijker aanvallen 4.

Foliumzuursuppletie

Het is echter nog niet duidelijk of aanvulling met foliumzuur kan leiden tot vermindering van cervicale dysplasie. In een klinisch onderzoek van een half jaar kregen 235 vrouwen met CIN 1 of 2 elke dag 10 mg foliumzuur of een placebo. Aan het eind van dat halfjaar bleken er geen significante verschillen tussen die twee groepen voor wat betreft dysplasie, biopsieresultaten of het aantal infecties met HPV165. Maar in een ander dubbelblind klinisch onderzoek, met vrouwen met CIN 1 of 2 die orale anticonceptiva (‘de pil’) gebruikten, bleken diegenen die drie maanden lang foliumzuursupplementen gebruikten (ook 10 mg per dag) een significant betere biopsie-uitslag te hebben aan het eind van het onderzoek, evenals een verbetering van de cellulaire afwijkingen ten opzichte van het begin6. Het effect van foliumzuur bij pilgebruiksters tekent zich waarschijnlijk zo veel duidelijker af bij pilgebruiksters, omdat van orale anticonceptiva bekend is dat ze het foliumzuurgehalte in het lichaam verlagen.
Hoewel er meer onderzoek nodig is naar het potentieel van foliumzuur als middel tegen cervixdysplasie, is het in elk geval veilig als supplement te gebruiken. Het kan een overweging waard zijn als manier om celafwijkingen te doen afnemen en het risico op cervixcarcinoom te verkleinen. Probeer een dosis tot 5 mg per dag in combinatie met andere B-vitaminen, met name B6 en B12.

Carotenoïden

Ook een laag gehalte carotenoïden – pigmenthoudende antioxidanten die in groenten en fruit zitten – is in verband gebracht met CIN en met baarmoederhalskanker. In een onderzoek bleek het gehalte bètacaroteen, lycopeen en canthaxanthine significant lager bij vrouwen met CIN of cervixcarcinoom dan bij vrouwen zonder die aandoeningen7. In een ander onderzoek is een laag gehalte alfa-caroteen, zeaxanthine en luteïne in verband gebracht met een verhoogd risico op CIN8. Maar een klinisch onderzoek naar aanvulling met bètacaroteen toonde aan dat 30 mg per dag niet effectief was om CIN in een gevorderd stadium te verbeteren 9.

Vitamine A

Ook vitamine A (retinol) lijkt een voedingsstof met invloed op CIN. Uit onderzoek bleek dat de inname van vitamine A en het retinolgehalte vier keer zo laag was bij vrouwen met cervixdysplasie die vervolgens de meest ernstige vorm of zelfs kanker kregen, als bij vrouwen bij wie de afwijkingen weer minder werden of verdwenen 10.

Bovendien leverden onderzoeken naar plaatselijke toepassing van vitamine A tegen CIN veelbelovende resultaten op. Bij een van die onderzoeken werd een in te brengen collageensponsje gebruikt en een cervixkapje waarmee de vitamine A direct aan de baarmoederhals werd toegediend (in de vorm van tretinoïne). Na een kortdurende behandeling hiermee bleek de CIN 2 al te verminderen. In de placebogroep waren bij 27 procent van de CIN-2-patiënten na zes maanden de cellen weer normaal, ten opzichte van 43 procent in de tretinoïnegroep. Bij de patiënten met ernstigere afwijkingen (CIN 3) werd echter geen effect gezien.

Andere factoren

Behalve onvoldoende inname van essentiële voedingsstoffen kunnen ook andere leefstijlfactoren verband houden met cervixdysplasie. Rokers hebben een hoger risico op infectie met HPV evenals op CIN en cervixcarcinoom. Het International Agency for Research on Cancer heeft een lijst gemaakt met vormen van kanker met een oorzakelijk verband met roken, en daar staat cervixcarcinoom op 11. Zelfs passief roken kan tot afwijkingen van de baarmoedermond leiden, zo blijkt uit recent onderzoek 12.

Meer controverse is er over de veronderstelling dat orale anticonceptiva (de pil) zouden kunnen bijdragen aan het ontstaan van CIN en cervixcarcinoom. Artsen kunnen nog steeds zeggen dat er geen bewijzen zijn voor dat verband, maar een recente meta-analyse van de resultaten van 28 afzonderlijke onderzoeken toonde aan dat pilgebruiksters − vergeleken met vrouwen die nooit orale anticonceptie hadden gebruikt − een significant hogere kans hadden op cervixcarcinoom. Het risico nam toe naarmate ze de pil langer hadden gebruikt 13. Volgens onderzoekers van het Radboud Universitair Medisch Centrum in Nijmegen verhogen orale anticonceptiva de kans op infectie met HPV, terwijl ze tegelijkertijd de kansen dat het lichaam de infectie uit het systeem kan verwijderen, verkleinen. Het gevolg daarvan kan zijn dat het virus in het lichaam aanwezig blijft en dat er CIN en mogelijk cervixcarcinoom ontstaan14. Zoals hierboven al vermeld, blijken orale anticonceptiva ook samen te gaan met een tekort aan vitamine B915. Dat zou een verklaring kunnen zijn voor het verband tussen deze middelen en aandoeningen van de baarmoederhals.
Als laatste mogelijke factor kan psychologische stress van invloed zijn. Bij een onderzoek van het Fox Chase Cancer Center in Cheltenham (VS) bleek er bij vrouwen met cervixdysplasie een significant verband te bestaan tussen de mate van zelf beleefde stress en de afweer tegen HPV. Bij de vrouwen die aangaven veel stress te ondervinden werd vaker een verminderde afweer tegen HPV geconstateerd. Dit houdt in dat het afweersysteem het virus niet voldoende kan bestrijden16. Het doet vermoeden dat stress een volgend stukje van de puzzel kan zijn waarmee verklaard kan worden waarom sommige vrouwen met HPV CIN of cervixcarcinoom krijgen, terwijl anderen die dans ontspringen.

Een holistische benadering

Uiteindelijk suggereren al deze onderzoeken dat het aannemelijk is dat omgevingsfactoren, met name voedingsstoffen en chemische stoffen die we consumeren, een rol spelen bij het ontstaan van CIN en cervixcarcinoom. Een holistische aanpak van de preventie en de behandeling moet dan ook waarschijnlijk bestaan uit een goed voedingspatroon, het vermijden van roken en meeroken evenals van synthetische hormonen, en goed omgaan met stress.

Wanneer CIN bij u wordt gediagnosticeerd, overleg dan met de arts over de ernst van de afwijking en of er direct moet worden ingegrepen. Is dat laatste niet nodig, dan is het zinvol een natuurgeneeskundige te raadplegen om de mogelijke oorzaken op te sporen en aan te pakken en na een paar maanden opnieuw een test aan te vragen.

Joanna Evans

1 Int J Gynecol Pathol, 1993; 12: 186-192
2 Eur J Gynaecol Oncol, 1997; 18: 526-530
3 JAMA, 1992; 267: 528-533
4 Altern Med Rev, 2003; 8: 156-170
5 Am J Obstet Gynecol, 1992; 166: 803-809
6 Am J Clin Nutr, 1982; 35: 73-82
7 Clin Cancer Res, 1996; 2: 181-185
8 Cancer Epidemiol Biomarkers Prev, 2001; 10: 1219-1222
9 Cancer Epidemiol Biomarkers Prev, 2001; 10: 1229-1235
10 Cancer Invest, 1999; 17: 253-258
11 ISRN Obstet Gynecol, 2011; 2011: 847684
12 Am J Obstet Gynecol, 2011; 204: 213.e1-e6
13 Gynecol Endocrinol, 2011; 27: 597-604
14 Ned Tijdschr Geneeskd, 2008; 152: 1717-1718
15 Can Fam Physician, 1985; 31: 1523-1526
16 Ann Behav Med, 2008; 35: 87-96

 

Behandelingen voor CIN

Conventionele behandelingen

  • Lisexcisie (LLETZ: large loop excision of the transformation zone; of LEEP: loop electrosurgical excision procedure): met een verhit lusvormig draadje waar een elektrisch stroompje doorheen loopt, schilt de gynaecoloog het aangetaste weefsel van de baarmoedermond af. Naar verluidt is het genezingspercentage 90 tot 95 procent1. Complicaties zijn: bloedverlies, infecties en problemen in de zwangerschap met mogelijk een vroeggeboorte of een baby met een gering lichaamsgewicht.
  • Exconisatie. Hierbij wordt het aangedane weefsel weggesneden. Volgens onderzoek is het slagingspercentage 70 tot 98 procent. Hierbij kunnen dezelfde complicaties optreden als bij lisexcisie1, maar daarbij wordt ook doodgeboorte genoemd als complicatie 2. Als algehele verdoving nodig is, kunnen hierdoor ook complicaties optreden.
  • Cryotherapie. Hierbij wordt een koude sonde gebruikt om de afwijkende cellen te bevriezen. Daardoor zou 99 procent van het afwijkende weefsel verdwijnen. Risico’s zijn bloeding, infectie en vorming van littekenweefsel. Ook is het percentage baarmoederhalskanker na deze behandeling groter dan bij andere behandelingen 3.
  • Lasertherapie. Hierbij wordt een laser gebruikt om afwijkende cellen te identificeren en weg te branden. Het genezingspercentage is 90 procent. Littekens zijn minder erg dan bij cryotherapie, maar pijn en bloedingen komen juist vaker voor 4.

Veelbelovende natuurlijke behandelingen

  • Groenethee-extracten. In een Koreaans onderzoek bij 51 vrouwen met verschillende stadia van cervixdysplasie en HPV-infectie zijn de effecten onderzocht van groenethee-extracten in de vorm van een plaatselijk aangebrachte zalf of als oraal te nemen capsule. In totaal hadden deze behandelingen een positief effect bij 69 procent van de vrouwen. Bij de controleproefpersonen, die geen behandeling kregen, ontstond zo’n positief effect bij 10 procent van de vrouwen 5.
  • Indol-3-carbinol (I3C). Deze stof zit van nature in kruisbloemige groenten als sla, broccoli en spruitjes, maar is ook populair als supplement. Elders in dit nummer van Medisch Dossier is een artikel hieraan gewijd.
  • Escharoseren. Het woord eschara betekent letterlijk korst: escharoseren is het plaatselijk aanbrengen van stoffen (in dit geval natuurlijke stoffen) die de bovenste laag cellen sneller doen afsterven. Als behandeling van cervixdysplasie heeft dit enige veelbelovende resultaten opgeleverd 7,8.

1 Lancet, 2006; 367: 489-498
2 BMJ, 2008; 337: a1248; doi: 10.1136/bmj.a1284
3 J Natl Cancer Inst, 2009; 101: 721-728
4 Gynecol Oncol, 1984; 22: 23-31
5 Eur J Cancer Prev, 2003; 12: 383-390
6 Gynecol Oncol, 2000; 78: 123-129
7 Altern Med Rev, 2003; 8: 156-170
8 Integr Cancer Ther, 2009; 8: 164-167
 

Wilt u dit artikel lezen?

Als abonnee kunt u dit artikel gratis lezen door in te loggen op uw account. Nog geen abonnee? Sluit nu een abonnement af.

Andere archief artikelen

Medicatie is vaak geen genezing

In 2020 kwam het boek Studeerden wij medicijnen of geneeskunde? van huisarts Lieneke van de Griendt uit. Een moedige daad: als huisarts collega’s uitnodigen te reflecteren op de uitoefening van hun vak, en nog een stap verder: ze aan te moedigen zichzelf af te vragen:...

Genetische manipulatie; Synthetisch voedsel weet wat je eet

Via de achterdeur komen talloze soorten genetisch gemodificeerde en gemanipuleerde voedingsmiddelen de voedselketen binnen. Veel mensen eten deze producten zonder dat ze dit weten of er een keuze in hebben. Cate Montana bespreekt in het laboratorium gekweekte...

Van ziekte en zorg naar gezond gedrag

Trainen van gezond gedrag en mentale fitheidAls kind genas Heidi Stiegelis van lymfeklierkanker. Sindsdien wilde ze de wereld op het gebied van zorg en leefstijl veranderen. En zo geschiedde. Vanuit haar psychologiepraktijk traint zij nu (zorg)professionals in het...

Alles over ayurveda; met een korreltje Himalayazout

Marleen Dijkhoff en Cielke Sijben hadden een druk leven met werk, gezin, vrienden en feestjes. Maar ze verlangden naar balans, lichamelijk en mentaal. Toen ayurveda op hun pad kwam, veranderde alles. Slaapproblemen verdwenen, ze kregen een gezond gewicht (dag...