Bedachte namen voor bedachte aandoeningen
BETEKENT DE ‘VERGRIJZENDE’ SAMENLEVING AL BIG BUSINESS VOOR DE GENEESMIDDELFABRIKANTEN, OOK AAN HET ANDERE UITEINDE VAN DE LEEFTIJDSSCHAAL IS EEN GROEIENDE HANDEL TE CONSTATEREN. HET AANTAL KINDEREN DAT DE DIAGNOSE KRIJGT VAN EEN PSYCHISCHE STOORNIS, ZOALS AANDACHTTEKORTSTOORNIS MET HYPERACTIVITEIT (ADHD), DEPRESSIE EN BIPOLAIRE STOORNIS, IS DE AFGELOPEN JAREN NAMELIJK ZORGWEKKEND TOEGENOMEN. DE VERKOOP VAN PSYCHOTROPE MIDDELEN ALS STIMULANTIA, ANTIDEPRESSIVA, TRANQUILLIZERS EN MIDDELEN TEGEN ANGST VAART DAAR WEL BIJ.
Maar heerst er werkelijk een epidemie van ‘hersenafwijkingen’ onder onze kinderen waardoor ze zich ‘uitdagend’ of ‘abnormaal’ gaan gedragen? Volgens ons niet. Het echte probleem is de om zich heen grijpende praktijk van het opprikken van psychiatrische labels, op basis van onafgebakende diagnostische criteria, bij kinderen die soms amper uit de luiers, zijn zodra ze enig teken vertonen van emotionele verwarring, wangedrag of leerproblemen.
Onbetrouwbare wetenschap
Voor fysieke aandoeningen zoals kanker of suikerziekte bestaan er tests waarmee aan de hand van duidelijke resultaten de diagnose bevestigd kan worden. ‘Psychische’ aandoeningen daarentegen worden nog steeds grotendeels gediagnosticeerd op basis van een subjectieve mening, meestal die van de behandelaar die de observatie doet. De veelgehoorde opvatting dat psychische stoornissen ontstaan door biochemische evenwichtverstoringen in de hersenen, is tot nog toe met nog geen enkel wetenschappelijk bewijs gestaafd. Wie zijn arts vraagt de diagnose van ADHD of manisch-depressiviteit met een biochemische test te bevestigen of te verklaren, zal een lege of verschrikte blik als antwoord kunnen verwachten, want zulke tests zijn er niet.
Toch blijven de psychiatrische stoornissen gediagnosticeerd worden alsof er een fysieke oorzaak is en worden ze ingedeeld volgens gestandaardiseerde criteria. Dergelijke medische modellen voor de ‘mate van abnormaliteit’ zijn echter niet veel meer dan eenvoudige checklists voor gedragseigenaardigheden en afwijkingen. Ze zijn berucht om hun onbetrouwbaarheid. Door de subjectieve interpretatie die de arts van de symptomen moet maken, kunnen twee psychiaters een en dezelfde patiënt gemakkelijk twee totaal verschillende diagnoses toekennen.
Door een baanbrekend onderzoek dat de jonge psycholoog David Rosenhan in het begin van de jaren zeventig deed, is de feilbaarheid van het psychiatrische diagnostische systeem heel duidelijk geworden1. Bij dit onderzoek bezochten acht ‘mentaal gezonde’ mensen, onder wie Rosenhan zelf, verschillende ziekenhuizen met de klacht dat ze stemmen hoorden die telkens woorden zeiden als ‘leeg’, ‘hol’ of ‘pok’. Verder veranderden ze niets aan hun gedrag, persoonlijke voorgeschiedenis of situatie (afgezien van hun naam). Volgens de op dat moment meest recente versie van de Amerikaanse Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-II) hadden zeven van de acht pseudopatiënten schizofrenie en werden ze opgenomen in een instituut voor geestelijke gezondheidszorg. Tijdens hun verblijf aldaar gingen ze zich weer geheel normaal gedragen zonder dat de verpleging opmerkte dat ze weer normaal waren. Sterker nog: het psychiatrische etiket dat ze ten onrechte hadden, bleef plakken na ontslag uit het ziekenhuis, want op één na kregen ze allemaal als nieuwe diagnose ‘schizofrenie in remissie’.
Het onderzoek van Rosenhan bracht onder psychiaters een schok teweeg. Als reactie werd er een bataljon van artsen en onderzoekers ingezet die alles moesten uitbannen wat maar naar ambiguïteit, psychologisch gebazel en subjectiviteit riekte en die vervolgens de diagnostische criteria strakker moesten maken door strenge richtlijnen uit te vaardigen voor de duur en frequentie van de symptomen.
Steeds kleinere mazen
Het boekwerk dat hieruit ontstond, en dat sindsdien is uitgegroeid tot de best verkopende bijbel van de psychiatrie en inmiddels al zijn vijfde grote herziening heeft doorgemaakt, heeft de psychiatrie echter niet meer wetenschappelijke geloofwaardigheid gebracht. Integendeel, het heeft geleid tot nog grotere schade doordat de definities van psychische stoornissen maar blijven uitdijen. Het net wordt steeds groter en de mazen steeds kleiner, zodat het eigenlijk geen wonder is dat er zoveel kinderen diagnoses van psychiatrische aandoeningen krijgen.
Kijk bijvoorbeeld naar de evolutie van de diagnose ADHD. Deze werd in 1968 voor het eerst vermeld in de tweede editie van de DSM onder de naam ‘hyperkinetische stoornis bij kinderen’ met als kenmerken een korte aandachtsboog, hyperactiviteit en rusteloosheid.
Bij de volgende herziening (DSM-III), die twaalf jaar later uitkwam, werd deze stoornis van de kindertijd ‘aandachtstekortstoornis’ (ADD) genoemd. De symptomen werden uitgebreid naar ADD mét hyperactiviteit/impulsiviteit (‘hyperactive ADD’) en ADD zónder hyperactiviteit (‘inattentive ADD’).
Toen in 1994 de DSM-IV uitkwam, had ADD de huidige naam ADHD gekregen en was de stoornis verder uitgebreid tot drie subtypen: ADHD met voornamelijk aandachtsproblemen, ADHD met voornamelijk hyperactiviteit/impulsiviteit en ADHD-gecombineerde vorm.
Tegen de tijd dat de DSM-IV in zijn huidige vorm (DSM-IV-TR) verscheen, was de lijst met symptomen van ADHD zo uitgebreid dat zelfs typisch kindergedrag (niet stil kunnen zitten, een vraag beantwoorden voordat hij volledig gesteld is of een hekel aan huiswerk) gezien kon worden als een symptoom met pathologische oorzaak. De onderstaande lijst is slechts een fractie van de paragraaf over ADHD in de DSM-IV. Minimaal hoeven er slechts zes items in een van de twee categorieën (aandachtsproblemen of hyperactiviteit/impulsiviteit) op uw kind van toepassing te zijn om het de ‘globale’ diagnose ADHD op te prikken.
Aandachtsproblemen
De lijst hierna geeft een lijst van gedragskenmerken die horen bij een kind met aandachtsproblemen.
• Besteedt vaak geen aandacht aan details of maakt slordigheidsfouten op school, werk of bij andere activiteiten.
• Heeft vaak moeite de aandacht bij een opdracht of spel te houden.
• Lijkt vaak niet te luisteren als er direct tegen hem gepraat wordt.
• Volgt instructies vaak niet op en maakt vaak huiswerk, corveetaken of opdrachten op het werk niet af.
• Ontwijkt, heeft een hekel aan of laat zich niet graag in met taken die een aanhoudende geestelijke inspanning vereisen (zoals huiswerk).
• Is vaak gemakkelijk afgeleid door externe stimuli.
• Heeft vaak moeite met het organiseren en plannen van taken en activiteiten.
• Vergeet vaak dingen in de dagelijkse gang van zaken.
Hyperactiviteit/impulsiviteit
De hierna volgende lijst duidt op een kind met hyperactiviteit/impulsiviteit.
• Zit vaak met handen en voeten te bewegen of beweegt in zijn stoel.
• Staat vaak op uit zijn stoel in de klas of in andere situaties waarin hij geacht wordt te blijven zitten.
• Is vaak ‘aan het rauschen’ of gedraagt zich alsof ‘er een motortje in zit’.
• Praat vaak veel en hard.
• Heeft er vaak moeite mee rustig te spelen of met zijn hobby bezig te zijn.
• Flapt er vaak al een antwoord uit voordat een vraag goed en wel gesteld is.
• Onderbreekt of overvalt anderen vaak (valt bijvoorbeeld plotseling een conversatie of spel binnen)2.
Eigenlijk blijkt dat het specialistenbataljon zijn oorspronkelijke missie niet heeft kunnen vervullen. In plaats van de diagnostische criteria van psychische stoornissen in te perken, zoals ze oorspronkelijk van plan waren, hebben ze in elk geval de definitie van ADHD steeds ruimer gemaakt. Het is dus bepaald niet verrassend dat het aantal kinderen met deze diagnose in Amerika bij elke nieuwe uitgave van het Manual plotseling weer steeg. Van een half miljoen gevallen in 1987 (bij het uitkomen van de DSM-IIIR) steeg het naar meer dan vier miljoen in 1997 (drie jaar na het verschijnen van de DSM-IV), waarna het nog eens naar zes miljoen sprong in 2001 (een jaar na de nieuwste tekstuele herziening DSM-IV-TR).
De meeste aandacht van de media is naar ADHD uitgegaan, maar er is nog een diagnose die een scherpe stijging vertoont onder kinderen: die van de bipolaire stoornis. Dit is een ernstige stemmingsstoornis waaraan 1 tot 1½ procent van de Nederlanders lijdt. Bij deze stoornis maakt de patiënt afwisselend periodes door van depressie en manie (een abnormaal opgewekte stemming (euforie) met verlies van remmingen). De diagnose wordt gewoonlijk gesteld in de adolescentie of jongvolwassenheid en als de stoornis niet behandeld wordt, is de kans op zelfmoord groot.
Tot tien jaar geleden kwam het maar zelden voor dat een kind de diagnose bipolaire stoornis kreeg. Maar in 1999 kwam het omstreden boek The Bipolar Child uit van de New Yorkse psychiater Demitri Papolos. Volgens The Washington Post was een van de meest controversiële onderdelen van het boek een lijst van meer dan 35 symptomen die vaak te zien zijn bij bipolaire kinderen. Daaronder bevinden zich symptomen als dwaasheid, scheidingsangst, nachtelijke angstaanvallen, plotseling erge trek in koolhydraten (craving), niet stil kunnen zitten, extreem bazig zijn, bedplassen, liegen, sociale angst en problemen met opstaan in de ochtend3. Volgens voorstanders van het boek heeft het veel ouders geholpen de gedragssymptomen van hun kind te duiden als symptomen van een erkende psychische stoornis en kunnen ze daardoor hun situatie beter begrijpen. Als het kind eenmaal een goed passend medisch etiket heeft, is er vervolgens hoop op behandeling.
Bipolaire explosie
De aantrekkingskracht van de psychiatrische etiketten is heel begrijpelijk. Ouders zien hun kinderen niet graag lijden, dus zelfs als de voorgestelde behandeling niet inhoudt wat ze graag zouden horen, zullen ze zich eraan vastklampen in de wanhopige veronderstelling dat de krachtige geneesmiddelen hun kind beter zullen maken, net zoals een aspirientje werkt tegen hoofdpijn.
Vanwege het potentieel verhoogde risico van zelfmoord bij een onbehandelde bipolaire stoornis neemt de druk toe de aandoening vroeg te diagnosticeren, zodat hij door tijdige interventie ‘in de kiem gesmoord’ kan worden. Ook is bij bepaalde onderzoeken naar bipolaire stoornis bij kinderen naar voren gekomen dat er een genetische factor kan zijn4,5. Voeg die twee angsten samen en het resultaat is een geval, zoals The Washington Post eens onthulde (zie hiervoor), van een anderhalf jaar oude baby die de diagnose bipolaire stoornis kreeg en behandeld werd met lithium omdat ze aanhoudend gilde en haar moeder bipolair was.
Een even zorgwekkend onderwerp is de behandeling van de bipolaire stoornis. Kinderen met die diagnose krijgen vaak verschillende soorten geneesmiddelen tegelijk voorgeschreven om de stemmingswisselingen in de hand te houden en de depressies te verlichten. Op een vraag&antwoord-website6 sprak een bezorgde ouder terecht haar zorgen uit over het arsenaal aan middelen dat haar vijfjarige ‘bipolaire kind met ADHD’ kreeg toegediend. Zijn dagelijkse medicatie beschreef zij als volgt:
• antipsychotica: eenmaal daags Risperdal 0,5 mg en tweemaal daags Seroquel: 25 mg tussen de middag en 100 mg ’s nachts;
• stemmingsstabilisatoren: driemaal daags 125 mg Depakine;
• stimulantia: 5 mg Ritalin (om zes uur ’s morgens) en 36 mg Concerta (om acht uur ’s morgens);
• overige middelen: 25 mg Strattera (een niet-stimulerend middel voor ADHD, dat in Nederland nog niet geregistreerd is) en astma-middelen (Singulair en albuterol).
Een dergelijke batterij aan middelen zou voor elk willekeurig persoon slecht zijn, dus helemaal voor kinderen. Wat echter nog meer zorgen baart is, dat dit slechts een van de vele gevallen is van zeer jonge kinderen die nog in de groei zijn, maar toch al dergelijke farmaceutische cocktails krijgen.
Meer kwaad dan goed
Als deze kinderen echt een psychische stoornis hebben en deze middelen werkelijk het psychologisch leed verlichten en hun kwaliteit van leven kunnen verbeteren, is het gebruik ervan misschien verdedigbaar. Dit is echter niet het geval.
Bij verschillende onderzoeken is gebleken dat een behandeling met medicijnen bij een depressie bij jongeren slechts matige resultaten oplevert en dat de meeste patiënten symptomen houden7,8. Dan zijn er ook nog de selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRI’s), waarover veel gepubliceerd is en waarbij een verband aangetroffen is met een verhoogd risico van suïcidaal gedrag onder de gebruikers.
De groeiende hoeveelheid bewijzen van de negatieve bijwerkingen van middelen tegen ADHD krijgt steeds meer aandacht in de media. Naast de beruchte eigenschappen van Ritalin, dat de groei onderdrukt en spiertrekkingen (tics) uitlokt, blijkt de nieuwere selectieve noradrenaline-heropnameremmer Strattera (atomoxetine) een verband te vertonen met verminderde eetlust, sufheid en vermoeidheid bij kinderen9. Oudere patiënten die het middel gebruikten, hebben bijwerkingen gemeld als een droge mond, slapeloosheid, misselijkheid, verminderde eetlust, obstipatie, duizeligheid, zweten, branderig gevoel bij het plassen, seksuele problemen en hartkloppingen10.
Ook kinderen met de diagnose bipolaire stoornis hebben te kampen met een overvloed aan bijwerkingen.
Antipsychotica zoals risperidon (Risperdal), die voorgeschreven worden bij schizofrenie en manie bij bipolaire stoornis, gaan vaak samen met een substantiële gewichtstoename (met alle negatieve gevolgen van dien), sufheid, kwijlen en hyperprolactinemie (overmatige productie van het hormoon prolactine) waardoor bij meisjes storingen in de ovulatie en de menstruatie kunnen ontstaan, en bij jongens seksuele disfunctie11,12,13.
De stemmingsstabilisator Depakine (valproïnezuur), die de stemmingswisselingen eigenlijk in toom zou moeten houden, is in verband gebracht met een aantal levensbedreigende gevallen van pancreatitis (ontsteking van de alvleesklier, een zeer pijnlijke en beperkende ziekte) bij zowel kinderen als volwassenen14.
Natuurlijk valt niet te ontkennen dat er bij kinderen wel degelijk psychische stoornissen voorkomen. De grote impact die ze hebben op de kinderen zelf en hun omgeving, moeten we dan ook niet bagatelliseren. Waar we wel kritisch over moeten zijn, zijn de cijfers die de pan uit rijzen. Te veel kinderen worden het slachtoffer van een systeem dat steeds vaker etiketten uitdeelt op basis van wat wel ‘nattevingerwetenschap’ wordt genoemd. Daarbij zijn schadelijke medicijnen, die de ouders en behandelaars lokken met de belofte van een snelle genezing, de eerste toevlucht geworden. Als we deze situatie niet aanpakken, zal deze om zich heen grijpende epidemie van medicalisering van gedragsproblemen bij overigens gezonde kinderen alleen maar dienen om de portemonnee van ‘Big Pharma’ te spekken.
Tina Tan
1Science, 1973; 179: 250-258
2American Psychiatric Association. Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders [Text Revision], 4th edn, juni 2000
3’Going to Extremes’, The Washington Post, 15 februari 2005
4Bipolar Disord, 2004; 6: 305-313
5Am J Med Genet C Semin Med Genet, 2003; 123: 26-35
6pediatrics.about.com/od/weeklyquestion/a/04_bipolar_kids_p.htm
7Arch Gen Psychiatry, 1997; 54: 1031-1037
8J Psychosoc Nurs Ment Health Serv, 1998; 36: 12-19
9Pediatrics, 2004; 114: e1-8
10Drugs, 2004; 64: 205-222
11J Child Adolesc Psychopharmacol, 2004; 14: 372-394
12J Child Adolesc Psychopharmacol, 2002; 12: 337-345
13J Child Adolesc Psychopharmacol, 2001; 11: 435-440
14www.fda.gov/medwatch/safety/2000/depako.htm
kader 1
Als uw kind lastiger is dan gewoonlijk…
Beoordeel voeding op toxische stoffen – geef veel aandacht en liefde
Psychische stoornissen worden dan wel overgediagnosticeerd bij kinderen, maar het is zeker waar dat tegenwoordig het aantal kinderen met gedragsproblemen veel groter is dan vroeger. Hoe komt het dat onze kinderen vaker ‘lastig’ zijn dan kinderen van vroeger?
• Vervuilde voeding. Het is bekend dat voedingsadditieven of voedingsovergevoeligheden oorzaak kunnen zijn van gedragsproblemen. De kunstmatige kleurstoffen en conserveringsmiddelen in bewerkte voeding komen gemakkelijk in de bloedbaan en zo in de hersenen, waar ze de hersenactiviteit en het gedrag kunnen beïnvloeden.
• Te veel koolhydraten. Aangenomen wordt dat sommige mensen door extreme hoeveelheden verfijnde koolhydraten te eten een ‘mistig brein’ (‘brain fog’) kunnen krijgen. Uit melkproducten en tarwesoorten kunnen, als ze in de darmen verkeerd worden afgebroken, opioïde bestanddelen ontstaan die de symptomen van autisme uitlokken of versterken1.
• Stress of emotionele problemen in de omgeving. Als opvoedingspsycholoog voor de plaatselijke onderwijsinstantie van East Sussex ontdekte Paul Myszor dat de omgeving van een kind als uitlokkende factor kan dienen voor een reeds aanwezige aanleg voor emotionele of gedragsproblemen. ‘Blootstelling aan huiselijk geweld kan bijvoorbeeld een grote impact hebben op een kind. Als het binnen het gezin geweld heeft gezien, kunnen zijn emotionele reacties […] soms tot gedragsproblemen leiden,’ aldus Myszor. Sommige kinderen zijn volgens hem van nature emotioneel kwetsbaarder, maar in een rustig en vredig gezin kan zo’n genetisch ‘vurig’ temperament bedaren. ‘Wordt zo’n kind in een emotionele familie geboren, dan krijgt het kind een "dubbele dosis" en wordt zijn aanleg [voor psychologische problemen] juist versterkt.’
• Hechtingsproblemen. Ook de mate van hechting tussen een kind en zijn belangrijkste verzorger kan de emotionele ontwikkeling beïnvloeden. In zijn originele boek The Magical Child stelt Joseph Chilton Pearce dat het voor een kind, wil het zich kunnen ontwikkelen tot een succesvol, intelligent en gezond individu, cruciaal is dat het zich in het allereerste begin onvoorwaardelijk gewenst, geaccepteerd en geliefd voelt door minimaal één persoon, zodat hij zich veilig en zeker voelt. Andere socio-economische factoren, zoals de levensstandaard en het opleidingsniveau, maken geen verschil.
1Expert Opin Ther Targets, 2002; 6: 175-183
kader 2
De kracht van kruiden: natuurlijke mogelijkheden bij psychisch lijden
– drop is een soort natuurlijke Prozac – probeer ginkgo met sint-janskruid
Kruidenmiddelen winnen steeds meer terrein als alternatief voor reguliere geneesmiddelen bij psychische aandoeningen. De meeste experimenten zijn echter gedaan met volwassenen, dus het effect bij kinderen is niet bekend. Ga altijd te rade bij een gekwalificeerde hulpverlener. (Een belangrijke waarschuwing: als uw kind al bepaalde psychiatrische medicatie gebruikt, stop daar dan nooit mee zonder eerst te overleggen met de arts of met een ervaren hulpverlener.)
• Sint-janskruid (Hypericum perforatum). Voor de antidepressieve werking van dit kruid bestaat een substantiële hoeveelheid bewijzen. Bij behandeling gedurende vier tot zes weken met 300-1800 mg/dag bij kinderen jonger dan twaalf jaar met een lichte tot matige depressie, is sint-janskruid effectief en goed verdraagbaar gebleken; er waren geen negatieve bijwerkingen1.
• Drop (Glycyrrhiza glabra). Bestanddelen van drop remmen de heropname van serotonine op ongeveer dezelfde wijze als de antidepressieve middelen uit de groep van SSRI’s doen, zoals Prozac. Daarom werk drop mogelijk gunstig bij lichte tot matige depressie2.
• Griffonia simplicifolia. De zaden van deze Afrikaanse plant bevatten 5-hydrotryptofaan (5-HTP), een overgangsvorm van tryptofaan tijdens de omzetting naar serotonine. Het antidepressieve effect van deze stof blijkt betrouwbaarder te zijn dan dat van tryptofaan3,4.
• Rhodiola rosea. De actieve bestanddelen rosavin en salidroside verlichten een depressie door het transport van tryptofaan en 5-HTP te verbeteren en door de werking te verminderen van catechol-O-methyltransferase (COMT), een enzym dat serotonine afbreekt5.
• Valeriaan (Valeriana officinalis). Van dit bekende slaaphulpmiddel beveelt de Duitse Commission E aan 2 tot 3 gram van de gedroogde wortel te gebruiken, minimaal eens per dag, bij rusteloosheid en nerveuze slaapstoornissen6.
• Passiebloem (Passiflora incarnata). In vergelijking met een placebo bleek een preparaat van zes kruidenextracten (Passiflora, Crataegus, Ballota, Valeriana, Cola en Paullinia) angstsymptomen te verlichten bij 182 patiënten met een aanpasssingsstoornis7.
• Ginkgo biloba. Dit kruid verhoogt de doorbloeding van de hersenen zodat de aanvoer van zuurstof en voedingstoffen een oppepper krijgt, evenals de afvoer van celafvalstoffen. Van oudsher wordt ginkgo gebruikt in combinatie met sint-janskruid ter behandeling van ernstigere depressies8.
• Kleinbladige bacopa (Bacopa monnieri). Deze ayurvedische plant (brahmi) bleek de leercapaciteit van ratten te vergroten9. Hoewel een dergelijk resultaat niet per se ook voor mensen hoeft te gelden, bestaat er wel casuïstiek over kinderen met een geestelijke achterstand wier korte- en langetermijngeheugen aanzienlijke verbetering vertoonden bij een behandeling met Bacopa.
1Phytother Res, 2001; 15: 367-370
2J Mol Neurosci, 2003; 20: 135-140
3Biol Psychiatry, 1981; 16: 291-310
4J Clin Psychofarmacol, 1987; 7: 127-137
5Saratikov AS, Krasnov EA. Rhodiola Rosea is a Valuable Medicinal Plant (Golden Root). Tomsk State University Press, Tomsk, Rusland 1987
6Blumenthal M. The Complete German Commission E Monographs: Therapeutic Guide to Herbal Medicines. American Botanical Council, Austin, Texas 1998
7Fundamental Clin Pharmacol, 1997; 11: 127-132
8LaValle JB et al., Natural Therapeutics Pocket Guide. Lexicomp, Hudson OH 2000 : 441-442
9J Ethnopharmacol, 1982; 5: 205-214
kader 3
Wie slecht eet, gedraagt zich slecht
– probeer serotonine-aanjagers zoals tryptofaan – vooral B-vitaminen helpen – neem extra zink
Sluit mogelijke tekorten of overgevoeligheden voor voeding bij uw kind uit, aangezien die zich kunnen manifesteren in de vorm van een psychische stoornis. Een ongezond lichaam leidt vaak tot een zieke geest. Voor een goed voedingsadvies is het boek van dr. Leo Galland Superimmunity for Kids (Dell, 1989) een aanrader. Behalve de algehele kwaliteit te bewaken van wat uw kind eet is het ook goed alert te zijn op mogelijke tekorten aan:
• aminozuren. Dit zijn de bouwstenen voor eiwitten en dus voor neurotransmitters en andere stemmingsregulerende hersenstoffen. Het meest direct gerelateerd aan de stemming en aan depressiviteit zijn de aminozuren tryptofaan, fenylalanine en tyrosine. Tryptofaan passeert de bloed-hersenbarrière en is nodig voor de productie van de stof serotonine die voor een goede stemming zorgt. Een tekort aan tryptofaan kan leiden tot een depressie die overgaat door intraveneuze toediening van tryptofaan1. Fenylalanine en tyrosine zijn nodig voor de productie van catecholamines, zoals adrenaline, noradrenaline en dopamine. Door een tekort aan fenylalanine kan iemand minder alert en angstig worden2.
• Onverzadigde vetzuren. Neurale membranen bevatten veel omega-3-vetzuren. Bij een tekort aan die zuren kunnen de zenuwen minder goed gaan functioneren en psychische en neurotische stoornissen verergeren, zoals depressie, agressiviteit en schizofrenie3,4,5.
• Vitaminen, en dan met name die een belangrijke rol spelen bij de psychische gezondheid, zoals:
o B1 (thiamine) is voor de hersenen van belang om glucose in brandstof om te zetten. Als het op is, neemt de psychische energie af wat tot depressie, prikkelbaarheid, angst en zelfs zelfmoordgedachten kan leiden. Muizen die in een experiment op een dieet zonder thiamine werden gezet, kregen duidelijk geheugenverlies en hersenafwijkingen6.
o B3 (niacine). Bij een placebogecontroleerd onderzoek met 33 kinderen met gedragsstoornissen bleek dat er slechts één niet reageerde op behandeling met B3. Allemaal vielen ze weer terug in hun oude gedrag als de behandeling werd stopgezet7.
o B6 (pyridoxine). Aangezien deze vitamine van cruciaal belang is bij de omzetting van tryptofaan in serotonine, is het niet verwonderlijk dat er een sterk verband bestaat tussen B6-tekort en depressie. Vrouwen die de pil gebruiken, waarvan inmiddels bekend is dat hij het B6-gehalte uitput en de afbraak van tryptofaan versnelt, krijgen vaak het advies extra B6 te slikken bij wijze van natuurlijk antidepressivum.
o B12 (cobalamine). Deze stof is van belang voor de vorming van rode bloedcellen; een tekort kan leiden tot zogeheten pernicieuze anemie, een vorm van bloedarmoede met stemmingswisselingen, paranoia, prikkelbaarheid, verwarring, dementie, hallucinaties of manie. Die symptomen worden gemakkelijk ten onrechte aangezien voor een psychische aandoening.
o Foliumzuur is een wateroplosbare B-vitamine die nodig is voor de productie en instandhouding van nieuwe cellen. Een tekort is waarschijnlijk een belangrijke oorzaak van schizofrenie. Bij één onderzoek bleek dat meer dan eenderde van de patiënten met schizofrenie bijna of duidelijk een tekort had aan foliumzuur8. Een teveel aan foliumzuur kan echter psychotisch gedrag verergeren of een negatieve interactie geven met antipsychotische geneesmiddelen9.
o C. Deze krachtige antioxidant is essentieel voor de bestrijding van vrije radicalen uit vervuiling en giffen. Tevens speelt hij een rol bij het handhaven van de stemming. Bij een experiment met veertig chronisch psychiatrische patiënten die een supplement met vitamine C kregen, verbeterden bij diegenen die de vitamine kregen (in plaats van een placebo) de depressieve symptomen10.
• Mineralen. Maar liefst vijftien verschillende mineralen dragen bij aan een gesmeerd verloop van de biochemische processen in het lichaam:
o Magnesium werkt samen met kalium en calcium en is belangrijk bij meer dan 300 biochemische reacties in de mens. Het houdt de normale spier- en zenuwfuncties in stand, helpt bij de omzetting van energie en bij de vorming van eiwitten. Door een tekort kan een kind onrustig en rusteloos worden, angstig, psychomotorisch instabiel en leerproblemen vertonen ondanks een normaal IQ11, of zelfs depressief worden.
o IJzer is essentieel voor de vorming van hemoglobine, het eiwit in het bloed dat de zuurstof naar de organen draagt. Een tekort leidt tot bloedarmoede wat tot prikkelbaarheid en aandachttekort leidt.
o Calcium wordt het meest in verband gebracht met sterke botten, maar speelt ook een rol bij de bloedstolling, zenuwfuncties en de regulatie van de bloeddruk. Een tekort, dat vaak samengaat met een magnesiumtekort, hangt samen met depressie12.
o Zink is noodzakelijk voor een gezonde hersenfunctie. Een tekort leidt vaak tot prikkelbaarheid, mentale traagheid en emotionele stoornissen. Bij één dubbelblind placebogecontroleerd onderzoek onder kinderen met ADHD suggereren de resultaten dat een zinktekort misschien de onderliggende oorzaak is13.
1Psychopharmacology [Berl], 2001; 155: 123-127
2J Psychopharmacol, 2002; 16: 51-55
3Biol Psychiatry, 1989; 25: 945-961
4Am J Clin Nutr, 1995; 62: 1-9
5Psychiatr Serv, 1997; 48: 875-876, 882
6Nihon Shinkei Sheisin Yakurigaku Zasshi, 2004; 24: 93-99
7Schizophrenia, 1971; 3: 107-113
8Lancet, 1990; 336: 392-395
9Am J Psychiatry, 1982; 139: 1192-1193
10Br J Psychiatr, 1963; 109: 294-299
11Cantin M, Seelig MS, red. Magnesium in Health and Disease. Spectrum Publications, New York 1980
12Psychosom Med, 2000; 62: 779-782
13J Child Psychol Psychiatry, 1996; 37: 225-227