Door Bryan Hubbard
Er is één opzienbarend feit dat autisme onderscheidt van alle andere chronische ziektes van deze tijd: de explosieve stijging van het aantal gevallen in de afgelopen dertig jaar. In 1985 werd autisme wereldwijd bij slechts vijf op de tienduizend kinderen vastgesteld. Momenteel heeft een op de honderd kinderen deze ziekte, hoewel sommigen denken dat het eigenlijk om een op de vijftig kinderen gaat.
Specialisten denken dat deze stijging een weerspiegeling is van het feit dat we ons beter bewust zijn van het probleem en er meer over weten. Maar dit kan de enorme groei van het aantal gevallen niet volledig verklaren. Door de jaren heen zijn allerlei mogelijke boosdoeners de revue gepasseerd: genen, antibiotica, bewerkte voedingsmiddelen en – meer omstreden – de vaccinatie tegen bof, mazelen en rode hond: de BMR-prik.
De Britse autismevereniging (de National Autistic Society) zegt dat alle mogelijkheden nog worden onderzocht, behalve de BMR-prik. Want volgens de vereniging is bewezen dat deze de oorzaak niet is. Ook het Nederlandse RIVM ziet het vaccin inmiddels niet langer als mogelijke oorzaak.1 Maar iemand die daar anders over denkt, is onderzoeker Graham Ewing. Hij schreef het boek The great medical controversy of our time, waarin hij stelt dat vaccinaties op de een of andere manier een rol bij autisme moeten spelen (zie het kader ‘Opnieuw twijfels over BMR-prik’).
Ook nieuw onderzoek wijst steeds duidelijker in een bepaalde richting. Hoewel autisme omschreven wordt als een ‘neurologische ontwikkelingsstoornis’, wordt het steeds waarschijnlijker dat de ziekte in de darmen begint. De gastro-enteroloog (maag-darm-leverarts) Andrew Wakefield meldde dit al toen hij als eerste een verband legde tussen autisme en de BMR-vaccinatie. Dit werd hem niet in dank afgenomen.
Toch heeft zijn theorie tot een reeks nieuwe behandelingen en benaderingen geleid, waarmee kleine successen worden geboekt. Een van deze therapieën is de neuromodulatietechniek, die in een gecontroleerd onderzoek bij achttien autistische kinderen een positieve uitwerking had (zie kader ‘Geestkracht’).
Wat is autisme?
Autisme is een algemene term waarmee allerlei sociale, emotionele, verbale en leerproblemen worden aangeduid die vallen onder de noemer ‘autismespectrumstoornissen’ (ASS). De symptomen variëren vaak in aantal en ernst, en hoewel autisme wordt gedefinieerd als een kinderziekte, hebben mensen er hun hele leven last van.
De symptomen kunnen zich al openbaren als een baby een paar maanden oud is: volgens nieuw onderzoek is het onvermogen om oogcontact met de ouders te maken, een duidelijke aanwijzing. Maar de symptomen zijn zeker zichtbaar vóór het derde levensjaar. Ongeveer een kwart van de kinderen met ASS heeft ‘regressief autisme’: het kind ontwikkelt zich normaal, maar verliest dan plotseling een aantal vaardigheden die het voorheen wel beheerste, zoals praten, lopen of sociale vaardigheden. Juist dit soort gevallen is in verband gebracht met het BMR-vaccin, omdat het kind binnen enkele dagen na de vaccinatie, regressieve symptomen ging vertonen.
Volgens de heersende opvatting wordt autisme veroorzaakt door een combinatie van genetische factoren. Onderzoek bij eeneiige tweelingen lijkt deze theorie te bevestigen: als het ene kind autisme heeft, krijgt het andere kind het in 91 procent van de gevallen ook. In enkele gevallen houdt autisme verband met genetische problemen zoals chromosoomafwijkingen, bijvoorbeeld het fragiele-X-syndroom. Maar als het onderzoek zich niet op tweelingen richt, is het bewijs voor genetische oorzaken minder overtuigend. Lang niet alle autistische kinderen hebben een ouder met autisme of een autismeverwante stoornis.2
Ligt het aan de darmen?
Nieuw onderzoek naar de oorzaken van autisme wijst in de richting van het darmkanaal. Veel autistische kinderen hebben allerlei maag-darmproblemen, die voortduren als ze volwassen zijn. Bovendien lijken sommige ernstige symptomen te verbeteren als ze hun voedingspatroon veranderen, vaak door gluten uit te bannen.
Met deze aanwijzingen op zak, analyseerden onderzoekers van de Arizona State University de darmflora van twintig autistische kinderen en twintig gezonde kinderen. Ze ontdekten dat autistische kinderen aanzienlijk minder soorten darmbacteriën hadden – vooral drie belangrijke soorten waarvan we weten dat ze ons tegen een aantal ziektes beschermen.3 Deze uitkomst wijst erop dat een overmatig gebruik van antibiotica en het westerse voedingspatroon, belangrijke factoren kunnen zijn bij autisme.
Deze theorie wordt ondersteund door nog een andere studie. Onderzoekers aan de Columbia University in New York analyseerden de bloedmonsters van 140 kinderen, van wie er 37 autistisch waren. Daaruit bleek dat autistische kinderen meer antilichamen tegen tarwe en gluten hadden. Hoewel hun hoge gehalte aan antilichamen wijst op een glutenintolerantie, had geen van de kinderen coeliakie − een darmaandoening waarbij gluten een hevige, allergieachtige reactie veroorzaken.4
Dit is geen verrassing voor de onderzoekers aan de Universiteit van Sunderland (Verenigd Koninkrijk), die op een speciale afdeling onderzoek doen naar autisme. Zij verdedigen al meer dan vijftien jaar het idee dat autisme een stofwisselingsstoornis is die in de darmen begint, en vaak ontstaat doordat het lichaam de peptiden (kleine eiwitten) uit gluten en zuivel niet goed kan afbreken.
Ze denken dat autisme wordt veroorzaakt door peptiden van buitenaf, die in het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) terechtkomen en zich daar aan de van nature aanwezige peptiden binden. De dolende peptiden verstoren de peptiden in de hersenen die het gedrag, de emoties en het verstandelijk functioneren reguleren. Uiteindelijk worden deze processen zodanig verstoord dat zich autistische symptomen voordoen.
Maar hoe kan het eigenlijk dat die peptiden uit gluten en zuivel de darmen verlaten? De onderzoekers uit Sunderland ontdekten dat autistische kinderen een doorlaatbare darmwand hebben, zodat peptiden in de bloedbaan terecht kunnen komen. Volgens de onderzoekers is er van alles dat de darmwand kan beschadigen en lek maken: van voedings- en mineraaltekorten tot giftige stoffen in de omgeving, zoals pesticiden en zelfs het BMR-vaccin.
Daarnaast zou het schrappen van gluten en zuivel uit de voeding, een verbetering moeten geven van de autistische symptomen. In een onderzoek van de Universiteit van Sunderland bleken 72 autistische kinderen inderdaad baat te hebben bij zo’n dieet.5 Uit een vergelijkbare studie, die twee jaar later plaatsvond, bleek dit nog duidelijker. In dit onderzoek keken onderzoekers van de Penn State University naar de symptomen bij 387 autistische kinderen voor en na een gluten- en caseïnevrij dieet (caseïne is een bestanddeel van melk). De meeste ouders rapporteerden grote verbeteringen in het sociale gedrag, de taalvaardigheid, het oogcontact en de concentratieboog van hun kind toen die het dieet volgde.6
Zware metalen en infecties
De onderzoekers uit Sunderland hebben niet alleen geconstateerd dat veel kinderen met ASS, darmproblemen hebben, maar wijzen er ook op dat sommige kinderen te veel giftige metalen in hun systeem hebben. Zo blijken autistische kinderen grotere hoeveelheden van verschillende giftige metalen in hun bloed en urine te hebben dan niet-autistische kinderen. De metalen die het vaakst werden gevonden, zijn lood, thallium, tin en wolfraam. Allemaal kunnen ze de normale hersenwerking en -ontwikkeling schaden en ook andere organen aantasten.
Onderzoekers van de Arizona State University ontdekten dit toen ze bloed- en urinemonsters van 55 autistische kinderen onderzochten en de uitkomsten vergeleken met die van 44 niet-autistische kinderen. Ze zeggen dat vroege blootstelling aan deze metalen een rol kan spelen bij autisme en dat de symptomen kunnen verbeteren door de metalen uit het lichaam te verwijderen, bijvoorbeeld door chelatietherapie (zie kader ‘Behandelingen’).7
Ook infecties zouden een rol kunnen spelen. Vrouwen die tijdens de zwangerschap een bacteriële infectie krijgen, hebben ruim de helft meer kans op een kind met ASS. Als de infectie zich in de middelste drie maanden voordoet, is de kans zelfs drie keer zo groot, ontdekten onderzoekers van het onderzoeksinstituut Kaiser Permanente in Californië. Ze vonden dit verband echter alleen bij infecties die tijdens een ziekenhuisopname werden vastgesteld. Andere infecties gaven geen hogere kans op autisme. In hun onderzoek vergeleken ze 407 autistische kinderen met een controlegroep van 2075 kinderen.8
1 www.rivm.nl
2 BMJ Evidence Centre. BMJ Clinical Evidence Handbook. BMJ Group, Londen: 2011
3 PLoS ONE, 2013; 8: e68322
4 PLoS ONE, 2013; 8: e66155
5 Nutr Neurosci, 2010; 13: 87-100
6 Nutr Neurosci, 2012; 15: 85-91
7 Biol Trace Elem Res, 2013; 151: 171-80
8 J Autism Dev Disord, 2013; doi: 10.1007/s10803-013-2016-3
Autisme in de lift
Volgens schattingen uit internationaal onderzoek hebben zestig tot honderd op tienduizend mensen een autismespectrumstoornis. Dertig jaar geleden was dat nog twee tot vijf per tienduizend mensen. Deze stijging wordt doorgaans toegeschreven aan drie oorzaken. Ten eerste is de definitie van autisme steeds breder geworden. Ten tweede krijgt de aandoening steeds meer bekendheid. En ten derde stelt de maatschappij steeds hogere eisen aan sociale en communicatieve vaardigheden, flexibiliteit en zelfredzaamheid.1
Volgens het Autisme Info Centrum zijn er in Nederland 190.000 mensen met autisme, wat meer dan 1 procent van de bevolking is (cijfer uit 2005). Autisme komt viermaal vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.2
1 www.trimbos.nl
2 www.autismeinfocentrum.nl
Opnieuw twijfels over BMR-prik
Er is moed voor nodig om te beweren dat de BMR-prik een rol speelt bij de ontwikkeling van autisme. De laatste die het aandurfde, was de gastro-enteroloog Andrew Wakefield. Hij werd erom beschimpt, zwartgemaakt en ten slotte uit zijn ambt als arts gezet.
Toch waagde ook Graham Ewing het om naar voren te treden. Hij is onderzoeker en directeur van Montague Healthcare, een Brits bedrijf dat diagnostische technologieën ontwikkelt. Ewing schreef een lijvig rapport, getiteld The great medical controversy of our time: why vaccins MUST be implicated in the occurrence of regressive autism, waarin hij concludeert dat het bewijs voor een verband tussen vaccinatie en regressief autisme overweldigend is.
Hij stelt dat de vele vaccinaties die een kind in de eerste veertien maanden van zijn leven krijgt – in Groot-Brittannië en Nederland zijn dat prikken voor elf verschillende aandoeningen – de mechanismes aantasten die de basale lichaamsfuncties reguleren, waaronder het zenuwstelsel. Uiteindelijk kan dit leiden tot symptomen die horen bij de regressieve vorm van autisme, waarbij een kind dat zich eerst normaal ontwikkelde, plotseling bepaalde dingen niet meer kan.
Het lichaam van een jong kind kan de zware metalen die in de vaccins zitten niet verwerken, waardoor die zich opstapelen en giftig worden voor het zenuwstelsel. Daarom zegt Ewing dat regressief autisme voor veel kinderen het ‘onvermijdelijke gevolg’ is van het vaccin.
Andere onderzoekers trekken vergelijkbare conclusies over zware metalen en autisme, maar Ewing richt zich om diverse redenen op het vaccinatieprogramma:
• De stijging van het aantal gevallen van autisme gaat bijna gelijk op met de toename van het aantal vaccinaties.
• De kenmerkende symptomen van regressief autisme komen sterk overeen met die van kwikvergiftiging. Thiomersal is een kwikverbinding die jarenlang als conserveringsmiddel aan vaccins werd toegevoegd. Het wordt nog steeds gebruikt, maar niet meer in de BMR-prik.
• Regressief autisme doet zich vaak voor rond de leeftijd van twee jaar, als het kind de meeste vaccinaties heeft gehad.
• Regressief autisme doet zich zelden voor bij kinderen die niet gevaccineerd zijn.
Geestkracht
Mensen die rationeel, conservatief of sceptisch zijn ingesteld, kunnen dit misschien moeilijk bevatten, maar toch blijkt intentie – of de kracht van de menselijke geest – te helpen tegen autisme. En het wordt nog veel gekker: het kind dat behandeld wordt, hoeft niet eens in dezelfde ruimte te zijn – of hetzelfde land – als de behandelaar.
Toch heeft een dergelijke onwaarschijnlijke therapie bij achttien autistische kinderen ingrijpende verbeteringen laten zien. De therapie heet neuromodulatietechniek (NMT) of Feinberg-techniek, en wordt bijvoorbeeld gebruikt bij mensen met gewrichtsontstekingen, de ziekte van Crohn en het prikkelbaredarmsyndroom.
Klinisch psycholoog Robert Weiner uit Dallas in Texas had van andere psychologen veel goeds gehoord over NMT en wilde het bij autistische kinderen uitproberen. ‘Ik vergelijk ons autonome zenuwstelsel [het deel dat zelfstandig dingen regelt zonder dat je daar invloed op uitoefent, red.] altijd met een computer. Ziekte betekent dat er een ‘verwerkingsfout’ is opgetreden, en die kan door allerlei dingen zijn veroorzaakt, zoals letsel, een allergie of giftige stoffen. NMT is gewoon een manier om de juiste instructies naar het systeem te sturen, zodat het weer goed en gezond gaat werken’, legt hij uit.
Met een kleine subsidie startte Weiner een onderzoekje naar NMT bij achttien autistische kinderen uit de hele VS.1 Negen van hen ondergingen zes weken lang twee keer per week een NMT-sessie, terwijl de andere negen kinderen zes weken wachtten. Daarna onderging ook deze tweede groep de NMT-behandeling.
Beide groepen lieten na de neuromodulatie duidelijke verbeteringen zien vergeleken met de metingen die voor de behandelsessies werden gedaan. De therapie duurde in totaal slechts negen uur, maar de resultaten waren vergelijkbaar met die van twee tot drie dagen gedragstherapie, de favoriete niet-medicinale behandeling van autisme.
Een moeder van twee autistische zonen die deelnamen aan Weiners onderzoek, was verbluft door de verandering die ze zag. ‘Mijn oudste was zeven toen hij NMT kreeg en had altijd veel moeite met stilzitten. Nu kan hij een kringgesprek van veertig minuten uitzitten zonder voortdurend door zijn leerkracht op de vingers te worden getikt.’
Haar jongste zoon was vijf toen hij NMT onderging en heeft nu zo weinig symptomen dat zijn leraren er soms aan herinnerd moeten worden dat hij autisme heeft.
1 Explore, 2014; 10: 13-23
Behandelingen
De geneeskunde heeft autistische kinderen en hun ouders weinig te bieden. Er worden soms medicijnen voorgeschreven, bijvoorbeeld methylfenidaat (beter bekend onder de naam Ritalin) voor hyperactiviteit, of risperidon (een antipsychoticum) om gedragsproblemen te verminderen. Daarnaast krijgen zowel kinderen als ouders begeleiding om te leren met de symptomen om te gaan. Voorbeelden hiervan zijn More Than Words, een cursus om de taal en communicatie te stimuleren, en Theory of Mind (TOM), een training in sociale vaardigheden.
Enkele alternatieve behandelmogelijkheden zijn:
Vitamine D: De hormonen in de hersenen die invloed hebben op ons gedrag – serotonine, oxytocine en vasopressine – zijn bij autistische kinderen vaak in abnormaal lage hoeveelheden aanwezig. Uit nieuw onderzoek blijkt dat vitamine D ervoor zorgt dat er meer serotonine in de hersenen wordt aangemaakt. Onze natuurlijke voorraad vitamine D is echter vaak lager dan nodig is om gezond te blijven, vooral bij mensen op het noordelijk halfrond. Daarom geven onderzoekers van het kinderziekenhuis in Oakland het advies om autistische kinderen supplementen te geven met vitamine D, tryptofaan en omega 3-vetzuren, om hun tekorten aan te vullen.1
Voeding: Voeding zonder gluten en zuivel kan helpen om de ergste symptomen van autisme tegen te gaan (zie hoofdartikel). Intolerantie voor deze voedingsbestanddelen kan ook op andere gevoeligheden wijzen. Daarom is het raadzaam om autistische kinderen zoveel mogelijk uit de buurt van chemische stoffen te houden. Denk hierbij aan parfum, toiletartikelen en chemische schoonmaakmiddelen.
Essentiële vetzuren: Naast vitamine D spelen essentiële vetzuren een belangrijke rol bij een gezonde hersenfunctie. Dit zijn vetzuren die niet door het lichaam kunnen worden aangemaakt en die daarom via de voeding moeten binnenkomen. Het gaat dan om omega 6- en vooral omega 3-vetzuren.
Zintuiglijke verrijking: Bij deze relatief nieuwe therapie worden autistische kinderen met voorwerpen in en om het huis, geuren en klassieke muziek gestimuleerd om hun zintuigen te gebruiken. In een onderzoek volgden 28 jongens met autisme, zes maanden lang deze verrijkingstherapie. Na afloop was bij 42 procent van hen het gedrag verbeterd. Bovendien verbeterde bij de meesten van hen ook het verstandelijk functioneren.2
Chelatietherapie: Deze behandeling is gebaseerd op de theorie dat autisme door zware metalen veroorzaakt wordt. De symptomen van autisme zouden dus moeten verminderen als het lichaam deze stoffen kwijtraakt. In een onderzoek kregen 221 autistische kinderen en 18 niet-autistische kinderen gedurende drie dagen het chelatiemiddel DMSA. Na drie dagen hadden de autistische kinderen vijf keer zoveel kwik in hun urine als de gezonde controlegroep.3
1 FASEB J, 2014, doi: 10.1096/fj.13-246546
2 Behav Neurosci, 2013; 127: 487-97
3 J Am Phys Surg, 2003; 8: 76-9