Fosamax en andere bisfosfonaten worden voorgeschreven om osteoporose te voorkomen. Deze middelen blijken echter ernstige bijwerkingen te hebben. De nieuwste die werd ontdekt, is boezemfibrilleren.
De meest gebruikte middelen tegen osteoporose blijken hartproblemen te veroorzaken, zo ontdekken we nu tien jaar nadat de fabrikanten het zelf waarschijnlijk hebben ontdekt.
Atriumfibrilleren
Uit recent onderzoek met de naam HORIZON (voor Health Outcomes and Reduced Incidence with Zoledronic acid Once yearly) bleek dat vrouwen die na de overgang eenmaal per jaar zoledroninezuur (Aclasta of Zometa) per injectie kregen toegediend, een hogere botdichtheid hadden. Tevens bleek echter ook dat er bij hen vaker ernstig atriumfibrilleren (AF) optrad dan onder vrouwen die een placebo kregen1. Atriumfibrilleren (boezemfibrilleren) is een aandoening waarbij de hartboezems tijdelijk niet slaan omdat de elektrische impulsen in de hartspieren onregelmatig en chaotisch worden. Zoledroninezuur is net als Fosamax (alendroninezuur) een bisfosfonaat. Deze remmen de botresorptie (de afbraak van botweefsel die normaliter altijd plaatsvindt, tegelijk met de aanmaak van nieuw botweefsel).
Op die ontdekking volgde afgelopen jaar een onderzoek aan de Universiteit van Washington onder vrouwelijke patiënten van een integratief zorgsysteem die tussen 1 oktober 2001 en 31 december 2004 alendroninezuur (Fosamax) hadden gebruikt. Toen de 719 vrouwen die last hadden van atriumfibrilleren (AF), werden vergeleken met 966 vrouwen zonder AF, bleek dat een significant hoger aantal vrouwen in de eerste groep alendroninezuur gebruikte. Wanneer zij op enig moment in hun leven alendroninezuur gebruikten, bleek dat het risico van AF bijna te verdubbelen. De onderzoekers schatten dat deze groep geneesmiddelen wellicht tot 3 procent van de gevallen van AF veroorzaakt bij vrouwen met osteoporose na de overgang2.
Maar niet alle onderzoeken komen op hetzelfde uit. Bij een Deens epidemiologisch onderzoek werden 13.586 patiënten met AF en atriumflutter (boezemflutter) onderzocht. Atriumflutter is een regelmatige snelle slag van de hartboezems, maar niet gelijk met de hartkamers. Bij dit onderzoek bleek dat etidroninezuur en alendroninezuur beide in bijna gelijke mate gebruikt werden onder vrouwen met en zonder AF. Hun conclusie was dat er ‘geen bewijs gevonden is dat het gebruik van bisfosfonaten het risico van boezemfibrilleren en boezemflutter verhoogt’3.
Volgens sommige advocatenkantoren echter werd het verband tussen bisfosfonaten en hartproblemen al tien jaar geleden duidelijk. Bij een review van de uitkomsten van een vijf jaar durend onderzoek (1992-1997) met de naam Fracture Intervention Trial bleken toen bewijzen naar voren te komen die Fosamax met AF in verband brachten. Daarbij bleek het risico van AF met 50 procent toe te nemen wanneer vrouwen Fosamax gebruikten vergeleken met vrouwen die een placebo kregen4. Dit is trouwens het nieuwste probleem in de lange lijst problemen van een middel dat in eerste instantie werd gezien als de oplossing voor osteoporose en andere botaandoeningen, zoals de botziekte van Paget.
Ernstigere botproblemen
In de twaalf jaren voordat Fosamax op de wereldmarkt werd gebracht, waren de bisfosfonaten onderwerp van een aantal rechtszaken omdat ze osteonecrose van de kaak zouden veroorzaken. Kenmerk van deze aandoening is dat de bloedtoevoer naar het botweefsel blijvend verloren gaat.
Deze ernstige aandoening geeft extreme pijn, gevoelloosheid, loskomen van tanden en blootliggen van bot in de mondholte. Als hij niet wordt opgemerkt en dus niet wordt behandeld, kan deze aandoening ertoe leiden dat bot afsterft en zelfs dat het bot binnen de kaak uiteenvalt, een situatie die niet meer te verhelpen is. Het botweefsel komt bloot te liggen wat uiteindelijk tot een infectie en breuk kan leiden. Er is dan een langdurige behandeling met antibiotica of een operatie noodzakelijk om het dode en afstervende botweefsel te verwijderen.
De fabrikant van Fosamax, Merck & Co, is zelfs aangeklaagd in een aantal zaken van persoonlijk letsel die geopend waren door vrouwen die osteonecrose van de kaak hadden gekregen toen ze dit middel gebruikten.
Maag, slokdarm en broze botten
Voorafgaand aan de recentste ontdekking was de grootste zorg over deze groep medicijnen de mogelijkheid dat ze schade toebrachten aan het maagdarmkanaal . Al gauw na de introductie van Fosamax kregen de patiënten namelijk last van maagpijn, brandend maagzuur en irritatie van de slokdarm. In de ernstigste gevallen veroorzaakte het middel een perforatie van de slokdarm die tot de dood kan leiden5. De patiënten kregen het advies het middel staande in te nemen met een groot glas water. Vervolgens moesten ze minimaal een halfuur blijven staan om de tijd dat het middel in contact kwam met de binnenbekleding van de slokdarm zo klein mogelijk te maken.
Behalve de schade aan de slokdarm kunnen deze middelen ook maagzweren veroorzaken, soms één die nooit meer overgaat6,7. Ook kunnen ze ernstige hepatitis veroorzaken, huid’vergiftiging’ en een pijnlijke ontsteking van het oog, genaamd uveitis anterior8,9,10.
Het meest verbijsterend in het verhaal over de osteoporosemiddelen is dat, ondanks alle ernstige en soms levensgevaarlijke bijwerkingen, de fabrikanten toestemming hebben gekregen deze middelen als een preventief middel voor langdurig gebruik toe te passen, dus al voordat een vrouw osteoporose heeft. Artsen adviseren standaard ze te gebruiken gedurende de eerste tien jaar na de overgang11, hoewel er geen bewijzen zijn dat ze ergens goed voor zijn. Integendeel, vrouwen die deze middelen zeven jaar of langer gebruiken, hebben drie keer zo vaak een botbreuk van de ruggengraat in de laatste twee jaar van gebruik dan in de eerste drie jaar. Dus al hebben de botten dan een grotere dichtheid, ze zijn ook brozer12.
Lynne McTaggart
1 N Engl J Med, 2007; 356: 1809-1822
2 Arch Intern Med, 2008; 168: 826-831
3 BMJ, 2008: 336: 813-816
4 JAMA, 1998; 280: 2077-2082
5 Am J Gastroenterol, 2001; 96: 3212-3213
6 Dig Dis Sci, 2002; 47: 1665-1678
7 MedGenMed, 2002; 4: 3
8 Gastroenterol Clin Biol, 2002; 26: 179-180
9 Aten Prim, 2002; 29: 61-62
10 Invest Clin, 2002; 43: 49-52
11 Dan Med Bull, 2002; 49: 1-18
12 J Clin Endocrinol Metab, 2001; 86: 1835