Astma wordt gezien als iets waarmee kinderen eenvoudigweg ‘geboren’ worden. Maar er zijn indirecte aanwijzingen dat astma een aandoening is die door de omgeving wordt veroorzaakt en te maken heeft met antibiotica en een heel scala van chemische stoffen in industrieel geproduceerde kindervoeding. Astma is de meest voorkomende ziekte bij kinderen. In Nederland heeft 4 tot 7 procent van alle kinderen tot twaalf jaar last van astma.1 In Engeland krijgt één op de tien kinderen de diagnose astma; in Australië schat men dat één op de acht kinderen onder twaalf jaar en één op de vier kinderen beneden zes jaar astmatisch is.
Dit onevenredig hoge aantal kinderen met astmaklachten onder de zestien doet vermoeden dat de oorzaak mogelijk ligt bij een of meer stoffen in de omgeving waarmee jongere generaties steeds vaker in contact komen. Dit wordt ondersteund door het gegeven dat de leeftijd waarop de ademhaling van de kinderen merkbaar begint te piepen en zij een vorm van behandeling met een geneesmiddel krijgen steeds lager komt te liggen.
Chemische stoffen in het dagelijks leven
Van een aantal chemische stoffen in het milieu is intussen bekend dat ze astma veroorzaken. Dit zijn:
• isocyanaten, die bij de fabricage van schuimplastic, inkt, verf en lijm worden gebruikt;
• hardingsmiddelen met anhydridezuur of amines, die gebruikt worden in zeer verschillende bedrijfstakken, onder andere voor lijm, plastics en gietharsen;
• proteolytische enzymen, gebruikt in ‘biologische’ waspoeders;
• biologisch ‘fijnstof’ van gerst, haver, rogge, tarwe of maïs, thee en groene koffiebonen;
• glutaraldehyde, dat als ontsmettingsmiddel gebruikt wordt in ziekenhuizen, laboratoria en koeltorens en in de leerlooierij;
• azodicarbonamide, dat gebruikt wordt bij de fabricage van geëxpandeerde schuimplastics voor wand- en vloerbekleding, isolatie en verpakkingsmaterialen;
• ipecacuanha en ispaghula, stoffen die uit planten worden gehaald om respectievelijk hoest- en laxeermiddelen te maken.
Arbeiders die betrokken zijn bij de productie van antibiotica, blijken een verhoogd risico te lopen. Alle gebruiksmiddelen in het dagelijks leven die een van bovengenoemde stoffen bevatten, zoals verf, zeep en vloerbedekking, en zelfs bestanddelen in de uitwerpselen van stofmijten kunnen al gauw tot een astmatische aanval leiden.
Astma door antibiotica
Een oorzaak van astma die heel vaak over het hoofd wordt gezien, is het gebruik van veel te veel antibiotica. Vaak wordt bij kinderen een piepende ademhaling geconstateerd wanneer zij verscheidene keren antibiotica hebben gebruikt, met name amoxycilline en erythromycine. Hoe jonger de leeftijd waarop regelmatig antibiotica worden voorgeschreven, des te jonger de leeftijd waarop ‘astmatische’ symptomen worden gemeld.
Men onderkent nu dat blootstelling aan antibiotica en aan chemische hulpstoffen die bij hun productie een rol spelen, astma kan veroorzaken. Volgens brochure NI 237 van het Britse Department of Social Security uit 1994 hebben personen die in hun werkomgeving in contact zijn gekomen met antibiotica en daarna astma hebben gekregen, recht op een schadevergoeding. In zo’n geval wordt gesproken van ‘beroepsastma’. Aangezien brochure NI 237 het heeft over antibiotica zonder meer, zonder een bepaald geneesmiddel met name te noemen, kunnen we daaruit de conclusie trekken dat alle antibiotica potentieel in staat zijn astma te veroorzaken.
In een informatieblad met de titel ‘Is astma te voorkomen?’ stelt de landelijke astmacampagne in het Verenigd Koninkrijk: ‘Astma die alleen op het werk of in een bepaalde omgeving voorkomt, is iets bijzonders […] industriële processen kunnen er de oorzaak van zijn dat stof en dampen waarmee we zelden of nooit in het dagelijks leven in aanraking komen, op de werkplek in de lucht terechtkomen.’ Elke stof die een beroepsrisico inhoudt, kan natuurlijk voor iedereen slecht zijn die ermee in contact komt. Het innemen van een stof zoals een geneesmiddel kan net zo schadelijk of misschien zelfs schadelijker zijn dan het inademen van lucht die besmet is met stofdeeltjes van die stof.
Het antwoord op de vraag of iemand nadeel zal ondervinden van een giftige stof, is altijd afhankelijk van verschillende factoren, zoals de intensiteit van het contact, de erfelijke aanleg van die persoon en zijn of haar algemene gezondheid en dagelijkse voeding. Kijk maar naar asbest. Asbest is een goed voorbeeld van een beroepsrisico waarvan men tegenwoordig in brede kring vindt dat het ook een risico vormt voor het algemene publiek. Blootstelling aan asbest kan leiden tot asbestose en mesothelioom, een vorm van kanker die begint bij de bekleding van de longen of de buikwand. Deze wordt algemeen gezien als een industriële ziekte. Vooral mensen die in een afgesloten ruimte zoals een scheepsruim of met zware machines werken, worden hierdoor getroffen. Dit komt door de grote concentratie vezels in de lucht die op mechanische wijze naar de gebruiker worden voortgestuwd.
In verschillende landen is wetgeving aangenomen die bepaalt dat asbest niet langer als bouwmateriaal mag worden gebruikt en dat het verwijderd moet worden uit schoolgebouwen en metrotunnels. In dit geval is het de stof die een beroepsrisico vormt, maar het materiaal levert hetzelfde risico op voor iedereen die er eventueel mee in contact komt. De medische professie en ook het Britse Department of Social Security and het Australische ministerie van Gezondheid erkennen dat er een verband bestaat tussen astma en blootstelling aan antibiotische stoffen tijdens de productie van geneesmiddelen. Maar artsen en publiek zijn zich dat ofwel blijkbaar niet bewust of ze hebben daaruit niet de logische conclusie getrokken dat blootstelling aan bepaalde of willekeurig welke antibiotica voor geneeskundige doeleinden in feite astma kan veroorzaken.
Van antibiotica is bekend dat ze bijwerkingen hebben; de literatuur vermeldt al meer dan vijftig jaar ‘allergische’ reacties op antibiotica, bijvoorbeeld penicilline. De ernst van deze bijwerkingen kan variëren van een eenvoudige huiduitslag tot anafylaxie, een levensbedreigende reactie met een moeizame of hortende ademhaling, wat ook een symptoom van een astmatische aanval is.
Het is nu tijd opnieuw te bekijken of we de bijwerkingen van antibiotica nog steeds als een ‘allergie’ moeten bestempelen, met als implicatie dat het probleem eerder bij de patiënt dan bij het geneesmiddel ligt. We moeten erkennen dat geneesmiddelen die tot een ‘allergische reactie’ aanleiding geven, van toxische aard zijn en in feite juist bijwerkingen opleveren die vaak wijzen op vergiftiging.
Volgens de medische literatuur veroorzaken onder andere de volgende antibiotica astma bij bepaalde mensen:
• penicilline2
• ampicilline3
• cefalosporinen4,5
• spiramycine6,7,8
• amoxycilline9,10
• tetracycline11
• erythromycine12
Dit lijstje is slechts een greep uit alle gepubliceerde stoffen, maar het illustreert wel dat er in verschillende landen een verband wordt gemeld tussen antibiotica en astma en dat dit het gevolg kan zijn van contact in allerlei vormen.
Enkele gevallen die in de medische literatuur worden genoemd zijn:
• Een verpleegkundige die last had van ontstoken oogbindvlies, een verstopte neus, waterige en verstopte neusholtes, algehele jeuk, hoesten en een piepende uitademing. Zijn symptomen werden toegeschreven aan het herhaaldelijk inademen van kleine hoeveelheden penicilline.
• Een boer kreeg overal jeuk en een matig ernstige vorm van astma kort nadat hij bij drie gelegenheden zijn koeien een penicilline-injectie had gegeven.
• Een aantal medewerkers van een fabriek waar penicilline en semisynthetische antibiotica op basis van penicilline werden gemaakt, kreeg twee jaar nadat zij in die fabriek waren gaan werken astma. Hun symptomen bleken verband te houden met blootstelling aan het fijnstof van penicilline en andere antibiotica met penicilline en deden zich ook voor na orale toediening van deze antibiotica in klinische doses.
• Medewerkers van een farmaceutisch bedrijf dat amoxycilline produceerde, hadden last van ontstoken neusslijmvlies en astma.
• Arbeiders in de farmaceutische industrie kregen astma na blootstelling aan 7-aminocefalosporaanzuur, een hulpstof bij de productie van cefalosporine.
• Een astmatische adolescent kreeg last van netelroos (een huidaandoening die gekenmerkt wordt door het plotseling verschijnen van bultjes die irritatie geven) en anafylactische shock na het innemen van een geneesmiddel dat drie verschillende tetracyclines bevatte.
• Een vrouw die op een kippenfokkerij werkte, kreeg astma en dermatitis nadat ze in contact was gekomen met veevoer dat antibiotische of chemotherapeutische middelen bevatte, waaronder spiramycine en chloortetracycline.
• Ongeveer 11 procent van de medewerkers die met spiramycine in contact kwamen, bleek symptomen van astma, ontstoken neusslijmvlies of netelroos te krijgen.
Deze voorbeelden maken duidelijk dat de farmaceutische industrie niet de enige omgeving is die astmatische symptomen kan veroorzaken. Blootstelling aan zeer kleine hoeveelheden antibiotica door bepaalde voedingsmiddelen te nuttigen, zoals melk waar antibiotica in zitten, kan tot gevolg hebben dat men zo gevoelig wordt voor deze chemische stoffen dat er bij later contact een ernstige reactie ontstaat.
Dit wijst op de mogelijkheid dat sommige kinderen die zijn overleden na blootstelling aan zuivelproducten waarvan men dacht dat zij daar allergisch voor waren, in feite een reactie op de antibiotica in de melk vertoonden. Meestal zijn er wettelijke voorschriften die bepalen dat melkkoeien die antibiotica krijgen van de productie moeten worden uitgesloten, maar in de praktijk gebeurt dat niet altijd.
Aangezien blootstelling aan antibiotica via industriële productieprocessen of voedingsmiddelen bij sommige mensen anafylaxie kan veroorzaken, waarbij een moeizame of hortende ademhaling optreedt, lijkt het aannemelijk te concluderen dat blootstelling aan de geneesmiddelen zelf ook astma kan veroorzaken.
Zolang er nog geen onderzoek is dat antibiotica zuivert van de verdenking dat ze bij zowel kinderen als volwassenen een oorzaak van astma zijn, moeten alle gangbare antibiotica – penicillines zoals amoxycilline, erythromycine en cefalosporinen – als de belangrijkste potentiële schuldige worden aangemerkt.
BRONNEN:
1 Nationaal Kompas Volksgezondheid op http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4663n18082.html
2 JAMA, 1968; 203: 986-987
3 Clin Allergy, 1974; 4: 227-247
4 Med Lavoro, 1981; 488-493
5BMJ, 1981; 283: 950
6 Clin Allergy, 1979; 9: 571-574
7 Thorax, 1988; 43: 371-377
8 Clin Allergy, 1984; 14: 355-361
9 Nuovi-Annali D’igiene Microbiol, 1979; 30, dl. 2: 185-196
10 Nouv Presse Med, 1975; 4: 2457-2459
11 Clin Allergy, 1976; 6: 301-303
12 Schweiz Med Wschr, 1977; 107, 6: 162-171
Chemische stoffen in ‘kindervoeding’
Veel industriële voedingsproducten bevatten chemische stoffen die hetzij astma kunnen veroorzaken hetzij daarvan verdacht worden. Het gaat om de hierna genoemde veelgebruikte kleur- en smaakstoffen en conserveermiddelen:
• E102 tartrazine
• E220 zwaveldioxide
• E104 chinolinegeel
• E223 natriummetabisulfiet
• E132 indigotine
• E621 natriumglutamaat
Deze algemeen gebruikte stoffen in voedingsmiddelen komen bijna in alle ‘kindervoeding’ voor. Deze kleurstoffen worden gebruikt in snoep, lollies en zuurtjes, terwijl de conserveermiddelen gebruikt worden in dagelijkse levensmiddelen als limonade en frisdranken, maar ook in bier en wijn. Smaakversterkers als natriumglutamaat zijn bijzonder verraderlijk en worden gebruikt voor chips, frites, soepen, sauzen, voorgebraden vlees en kant-en-klaarmaaltijden. Als uw kind aanleg voor astma heeft, bestudeer dan zorgvuldig het etiket om er zeker van te zijn dat het deze stoffen niet binnenkrijgt. Nog beter is om alle voorbewerkte voedingsmiddelen indien enigszins mogelijk te vermijden.