Kanker kan soms vanzelf afnemen of zelfs helemaal verdwijnen. Dit onverklaarbare verschijnsel kan cruciale aanwijzingen opleveren voor een beter inzicht in deze ziekte en hoe we die het best kunnen behandelen.
De meesten van ons accepteren de gangbare medische opvatting dat ongeveer een op de drie mensen op zeker moment in hun leven kanker krijgt. Ook wordt de ziekte algemeen gezien als een progressieve en agressieve aandoening, die gewoonlijk vier stadia doorloopt en uiteindelijk fataal zal zijn wanneer ze niet met succes wordt behandeld.
Niettemin komt er steeds meer bewijsmateriaal dat kanker ook gewoon vanzelf kan verdwijnen of, zoals oncologen het noemen, spontane regressie kan vertonen. Sinds 1918 zijn er systematisch casestudies vastgelegd naar dit raadselachtige fenomeen, dat in elk stadium van kanker kan optreden, zelfs in de allerlaatste fase wanneer de patiënt volgens de arts nog maar een paar weken heeft te leven. Om echter van een echt geval van spontane regressie te kunnen spreken moet de patiënt weinig of geen medische behandeling hebben gehad.
Gezien deze definitie is het nauwelijks een verrassing dat oncologen een geval van spontane regressie als een zeldzame gebeurtenis zien, aangezien er maar weinig gevallen van kanker onbehandeld blijven als de diagnose eenmaal gesteld is.
Door deze definitie is het ook denkbaar dat gevallen van spontane regressie niet als zodanig worden onderkend. Dan heeft het immuunsysteem van de patiënt eigenlijk de spontane regressie tot stand gebracht, maar wordt de succesvolle afloop toegeschreven aan chemotherapie of een operatie1.
Algemeen wordt aangenomen dat spontaan herstel plaatsvindt bij één op de 60.000 kankergevallen, maar onderzoekers aan het Institute of Noetic Sciences denken dat het echte cijfer wel eens twintig keer zo hoog zou kunnen liggen.
De schattingen zitten er misschien nog veel verder naast, aldus professor Uwe Hobohm van de Universiteit voor Toegepaste Wetenschappen in Giessen, Duitsland. Hobohm denkt dat het aantal gevallen van spontane regressie dat niet als zodanig wordt gemeld, misschien wel honderd keer zo hoog ligt – ofwel omdat de patiënt nooit meer naar het ziekenhuis terugkomt ofwel, wat waarschijnlijker is, omdat de specialist niet gelooft dat er echt een ommekeer heeft plaatsgevonden of het niet begrijpt of te lui is om het te rapporteren.
Al bijna een eeuw lang wordt onderkend dat er te weinig gevallen van spontane regressie worden gemeld. Zo zei oncoloog Hastings Gilford in 1925: ‘Hoewel kanker algemeen als een onvermijdelijk fatale aandoening wordt beschouwd, zijn er veel gevallen gedocumenteerd waarin die spontaan is verdwenen; en het is wel zeker dat het aantal van deze gedocumenteerde gevallen heel klein is in verhouding tot het aantal gevallen dat niet gerapporteerd wordt’.
Het is Hobohm ook opgevallen dat kankerspecialisten slechts met tegenzin willen erkennen dat het lichaam een natuurlijk vermogen tot genezing heeft. Hij citeert professor K.H. Bauer, een van de oprichters van het Duitse Instituut voor Kankeronderzoek in Heidelberg, die in 1965 verklaarde dat ‘het menselijk lichaam geen mogelijkheden heeft om zich tegen kanker te verzetten’, een opvatting die tegenwoordig nog steeds breed wordt onderschreven te oordelen naar een onlangs gepubliceerd artikel met de titel ‘Is het immuunsysteem van belang voor het ontstaan, het verloop en de behandeling van kanker?’.